De ongenaakbare (stellingen en innerlijke monologen)

(als de mens voor 95% uit zand zou bestaan zouden we in de woestijn zwemmen) Wat is een zekerheid? Een bewering? Een constatering? ...een wreed man: eerst speelt hij met de poes, aait het, spreekt het toe met lieve woorden om het vervolgens in de vlammen van de haard te werpen, en als ze het vuur ontvlucht duwt hij het terug met een pook.

...het eerste dat bij me opkomt is de leegte van het bestaan of liever gezegd mijn onvermogen om de grote leegte te vullen. Het ligt niet in mijn aard om pessimistisch te zijn, om te praten over leegten; de diepe afgronden die aan mijn weerszijden wachten op mijn val. Mijn blik is altijd vooruit gericht op een onhaalbaar ideaalbeeld van mijzelf. Het is beter niet omlaag te kijken want dan volgt onherroepelijk de val. Mijn gedachten zijn zo sterk dat ik het gevoel heb dat ik ze uitspreek.

Bont is de verbeelding van de eenzame geliefde die prat gaat op zijn onmacht de werkelijkheid te aanvaarden. Komt het door de traagheid dat zijn liefde te vergeefs is, ondanks zijn hardnekkig zwijgen en zijn kille eerlijkheid. De maagden in zijn hoofd maken wilde capriolen. Natuurlijk is het altijd die ander, de meedogenloze, de egocentrische, hij die zich verborgen houdt achter een façade van vriendelijkheid, lachend en spottend en die voortdurend op zijn hoede is voor verraad, voor samenzweringen tegen zijn persoon; alert als ik ben laat ik nooit een grimas van mijn ware gezicht zien.

Langzaam kruipen de schaduwen onder het vloerkleed. Zij nestelen zich in het stof dat mijn vader heeft proberen te verbergen. Ik volg de schaduwen met mijn vinger tot ze verdwenen zijn. Dan ineens zie ik het. Er is een schaduw op de deur achtergebleven. Ik kijk naar het vloekleed waar geen schaduw meer te zien is. Het was een scherpe schaduw, een rechte verticale lijn met links onder een paarsige gloed. Langzaam bewoog ze naar de deurpost en verdwijnt in het donker van het trapgat. De schaduw laat zich de hele avond niet meer zien, maar ook de volgende dag is er geen spoor van de schaduw.

Ik wacht op de avond. Als de schemering valt zit ik op mijn plaats op het tapijt de schaduw op te wachten. De eerste schaduw verschijnt naast de poten van de salontafel en rekt zich uit tot achter in het huis. Op het tapijt en de houten vloer verschijnen de schaduwen die prachtige vormen aannemen, maar ik wacht tevergeefs op die ene schaduw op de deur, ik weet dat ik te maken heb met een zeer zelden voorkomende schaduw.

Als we situaties als werkelijk definiëren dan zijn deze werkelijk in hun consequenties. Naar wat ik kijk is wat ik zie, niets wat ik zie is waar ik ben.