In het duister sluipt een schaduw door het park, gebogen, schichtig om zich heen kijkend. Zijn haar zit in de war, alsof hij net uit bed gestapt is, en we zijn er misschien niet ver naast want onder zijn half openstaande spijkerbroek prijken roze pantoffels. Zijn hemd hangt uit zijn broek en in zijn hand heeft hij een zaklataarn. Zijn adem is gejaagd, zijn ogen draaien wild in de oogkassen.
Wat heeft hem het park ingejaagd? Wat zoekt hij? Ondanks zijn verwilderde blik oogt hij, van een afstand, rustig en kalm. Kinderen zouden hem aanzien voor een kinderlokker, jonge vrouwen zien in hem een ziele geile oude man en de gerijpte vrouw heeft medelijden en wil hem in haar armen sluiten. Maar hij wil niet getroost worden.
Het lampje van de zaklantaarn knippert en valt dan uit. Door te schudden probeert hij het licht weer aan te krijgen, als dat niet lukt, werpt hij de lataarn in de bosjes.
Als of er niets aan de hand is recht hij zijn rug en loopt het pad op ...