“Mevrouw welk hotel zal het zijn?”
“Rijdt u me maar naar het Hilton!” Hij keert de auto met een wijde boog en maakt vaart.
“Heeft u haast”
“Nee hoor. Doet u maar rustig aan.”
Maurice laat het gas los en mindert vaart. Hij kijkt haar verlangend aan.
“Is er wat?”
De jonge vrouw kijkt verschikt.
Maurice ontspant.
“ Houdt u van oesters?”
“Oesters?” Hij kijkt haar even over de schouder aan. “Ja oesters. Houdt u daarvan?”
“Ze glimlacht. Jawel hoor, maar rijdt nu maar naar het Hilton.”
Zo nu en dan mengt hij zich onder de jongens om te horen waar ze het over hebben. Zijn vermoedens zijn juist, ze kunnen het alleen nog maar over de verdwenen vrouwen hebben.
'En nu niet alleen meer over konten en dijen die veelvuldig moeten bewegen en waar je van alles tussen en in kunt steken, maar ook over liefde en gemis. Wat zij niet hebben, heb ik in veelvoud. ‘
Maurice vermoedt dat deze jonge vrouw in zijn taxi bevriend is met een van de jongens, maar zeker weten doet hij het niet.
“Heeft u verkering?”
De vrouw lacht, iets wrangs is in haar ogen te lezen. Ze kijkt weg. Maurice brengt de bekoorlijke jonge vrouw naar haar hotel en rijdt de stad weer in.
Het is een mengeling van rancune en lust, van hebben en verlangen, van een onlesbare onverzadigbare onbevredigde wil naar meer en anders.
Het gebeurt de laatste tijd steeds minder dat de vrouwen boos en geïrriteerd zijn als hij hen geholpen heeft op het toilet of onder de douche. Heel soms bespeurt hij een glimlach of een twinkeling.
Maurice staat aan het eind van de bar en drinkt een biertje, een kleintje, hij is voorzichtig als hij nog moet rijden.
Zijn wereld is niet volmaakt als hij niet met zijn vrouwen is. Er knaagt iets als hij op de wagen zit of uit huis is voor een boodschap. Het gemis is zo groot dat het hem lichamelijk aantast. Hij voelt het. Zijn maag gaat in de knoop en zijn hoofd loopt rood aan. Hij begint verschrikkelijk te transpireren. Hij krijgt het koud en begint onbedaarlijk te rillen. Hij weet dat hij naar zijn vrouwen toe moet maar hij kan zich door het ongemak nauwelijks bewegen.
De schichtige blikken van de jongens buiten vergenoegen hem. Ze denken dat ze de verloren vriendinnen kunnen vergeten, maar de herinnering knaagt en de stoeptegels onder hun voeten wankelen.
Hij sleept de meiden van de kamer naar de tuin, naar de wc, naar de douche, heen en weer. Het begint hem te duizelen, overal naakte en halfnaakte vrouwen die nu en dan boos dan weer angstig, soms lachend, vaker huilend naar hem kijken. Hij is zachtzinnig maar hij heeft haast en soms gebeurt er een ongelukje.
Hij is nieuwsgierig naar een tijd waar de orde is verstoord, waar gezag is weggevallen en overleven geldt. Maurice lacht.
"Het lijkt me geweldig als een fikse crisis, ik bedoel een echte crisis toeslaat en ons ontredderd achterlaat. Ons op onszelf terugwerpt om weer van de basis te moeten beginnen. Een gedecimeerde bevolking door, wat dies meer zij , ... rampen, epidemieën.’
‘Wie zou er overleven? Wie pakt draad zo op? De mensen die al in de schijt zitten! En dat zijn wij!’, betoogt Maurice bij zichzelf.
Simone, die net binnen is komen lopen kust hem niet. Ze kijkt hem even strak aan zonder met haar ogen te knipperen. Wel trilt een spiertje bij haar mondhoek. Hij ziet het.
Maurice loopt de slaapkamer in en bergt een pistool op die hij onder zijn shirt vandaan getrokken heeft. Hij is onrustig. Het is alsof hij wacht op een gebeurtenis.
'Maurice, Maurice’ de stem klinkt luid en van heel dichtbij. Hij geeft geen antwoord. Hij schenkt zich een glas whiskey in en gaat languit op het bed liggen.