Ik ben niet een tevreden mens. Op het eerste gezicht zal men mij beoordelen als een kalme luisteraar, een denker, een filosoof misschien. Maar dat is uiterlijk vertoon, een schild zoals iedereen dat opwerpt als het gaat om zielenroerselen of intieme geheimen. Neen, bij mij gaat het verder. Niets is zoals het lijkt.
Nu kun je zeggen dat terwijl ik deze woorden neerschrijf ik daarmee mijn schild ophef, en dat is misschien ook wel zo. Maar wie weet of ik nu de ware ik ben?
Kijk, het zit zo.
De innerlijke dialoog is sterk. Waarom zou ik met andere praten als ik aan mijn eigen gedachten genoeg heb? Ik oordeel niet over mezelf. Ik laat me volledig gaan als ik dat wil en er is niemand om de grenzen aan te geven, behalve ikzelf. En ik houd van grenzeloosheid.
Waar gaat het nu eigenlijk om?
Ik zou over verlangens kunnen schrijven, over diep weggestopte verlangens die ik wel durf te denken, maar niet durf uitspreken. Waarom niet? Om de oordelen die zullen volgen. De verlangens zijn onbetamelijk, het gaat om aanraking, het gaat om aantasting van de lichamelijke integriteit en dat is gevaarlijk terrein. Er is immers schaamte en schuld mee gemoeid. Emoties die je beter kunt vermijden.
Zal ik het toch doen?
Ik moet me er op voorbereiden, mezelf moed inpraten, geruststellen dat het geen kwaad kan om erover te vertellen. Maar hoe doe ik dat? Ik heb immers niet veel referentie.
Misschien zijn het geheime herinneringen. Of verboden herinneringen.
Waarom zou ik ze niet mogen herinneren? Verdrongen verbanden. Zijn er dingen die ik niet wil weten omdat ze te gevaarlijk zijn, omdat zij angsten in mij losmaken die een bedreiging vormen voor mijn stabiliteit, mijn voortbestaan. Heb ik fouten begaan die niet te herstellen zijn, met vergaande gevolgen waar ik de omvang niet van ken. Onontgonnen gebied. En mag ik daar wel komen?
Het is mijn wereld. En ook weer niet.
Wat gebeurt er als ik de gedachten de vrije loop laat? Als ik me laat gaan? Een grote angst is natuurlijk dat er helemaal niets in mij te vinden is, dat ik een lege huls blijk te zijn met onvervulde verlangens, niet nagekomen beloftes: een leeg bestaan. Daarna natuurlijk de angst van alle angsten, dat er iets verschrikkelijks is gebeurd dat je uit zelfbescherming hebt verdrongen. Iets dat je als kind hebt meegemaakt, maar niet meer wilt weten. Omdat het pijn doet. Omdat de herbeleving te ontwrichtend zal zijn en in de ontstane chaos het verderf zal verspreiden. Het zal velen raken, niet alleen mij. Het is beter hier niet heen te gaan.
Ik ben Willem Steeper en ik ben een verzinsel. Maar wie is mijn maker?
Het alles verzengende niets, het duistere roept. De ondenkbare gedachten, onvervulde verlangens, niet nagekomen beloftes. Het is er niet. Pas na de dood. Is dat dan de grootste angst? Dat je bij je dood realiseert wat je gedaan hebt en wat je vooral niet gedaan hebt. Herbezinning. Je weet dat al je kennis en ervaringen nog een keer herbeleefd zullen worden als je lichaam sterft. In een klap weten wat je bent geweest, wat het doel van je bestaan is geweest, alles overziend in een fractie van een seconde, een samenballing van alles dat jij bent. En wee als die ervaring tegenvalt. Dat je geen doel hebt gehad, dat je geen onderdeel was van het geheel en geen zinnige bijdrage hebt geleverd. Dat je belofte groter was dan je kon waarmaken.
Wil ik me alles kunnen herinneren omdat ik dan door de herbeleving mezelf beter leer kennen? Weten wie ik ben? Waarom ik er ben? Wat mijn rol is of moet zijn? Ik ben Willem Steeper en ik ben een verzinsel.
Ik ben natuurlijk totaal nutteloos. Ik lever hoegezegd geen bijdrage aan deze samenleving. Als mensen mij op straat tegenkomen zullen ze mij niet zien, zo onbetekenend ben ik. Ik wil ook niet gezien worden en ik wil ook niets betekenen. Ik wil alleen zijn. In letterlijke betekenis van het woord zijn.
Ik wil de man zijn die afwezig voor zich uit zit te staren in het hoekje van het drukke terras. Er zijn, maar niets betekenen.
Ik wil net als veel andere mensen eigenlijk helemaal niet zijn wie ik ben.
De eenzaamheid heeft toegeslagen, kruipt onder mijn huid en zweet zich een eind weg gedurende de nacht, badend in het zure zweet tussen klamme lakens, de wereld is een illusie en ik een ongelukkig stuk vreten, baad in zelfgenoegzaamheid gemengd met zelfmedelijden en melancholie, mijn zware lichaam diep in de kussen, happend naar adem in de ijle, muffe lucht van het slaapvertrek, waarin een waas hangt van rook, en het duister overwint, de dag is begonnen, maar ik nog niet. Mijn hand tast tussen mijn benen op zoek naar verlichting en eeuwige roem, een welvarend bestaan waar geen regels gelden en mijn hand klemt zich vast, de schaamte negerend en het geweten sussend op de achtergrond, ik voel het bloed stromen. Het ritueel is begonnen, de vraag is hoelang het aanhoudt, kan ik het binnenhouden of neem ik genoegen met een snelle ontlading, de hand is ruwer dan ik zou willen, de pijn is snijdend, pas wanneer het vocht vloeit is er geruststelling en genoegzaamheid, het sopt en slurpt weldadig en het bloed stroomt en de warme energie vult mijn lendenen. De morgen is begonnen en het grote ontwaken is aanstonds daar.