Werktitel: Het verdorven leven van een maniak

Het was hem niet eerder opgevallen. Maar nu hij het ziet, realiseert hij zich dat hij altijd al geweten heeft, dat het er was. Het zou ook geen verschil gemaakt hebben waarschijnlijk als hij het eerder had geweten. 

Nu kijkt hij naar de overzijde en ziet haar staan. Ze wuift naar hem. Met haar sjaal. Hij huivert. 

Indertijd had het allemaal zo gewoon geleken. Alsof iedereen deed wat ze hadden voorgenomen. Wist hij veel, niemand had hem ooit verteld hoe het moest, hoe je met een vrouw samen bent zonder haar gevoelens te kwetsen. 

Er is geen ander moment mogelijk. 

Dat die ene keer de basis had gelegd voor hun lange samenzijn, had hij nooit begrepen. Wat had hem doen geloven dat het goed was? Was hij zo volslagen verblind geweest? Of had de voorgeschiedenis - die zich min of meer buiten hen om had afgespeeld - hem parten gespeeld. Zijn beoordelingsvermogen was beperkt geweest. Hun omgeving was eerder op de hoogte van hun mogelijk samenzijn, nog voordat zij fysiek met elkaar in contact waren gekomen. 

Er was geenszins een reden om aan te nemen dat er iets mis was. Dat bleek later, toen het te laat was. Eerst had zij het gezien. Veel later, -althans als zij de waarheid spreekt en inderdaad de situatie eerder had ingeschat dan hij-, zag hij het ook. Hij was verbijsterd geweest en had hij het ook eerst niet kunnen bevatten, en later ook niet kunnen geloven. Ze waren uiteindelijk overeengekomen hoe ze de geschiedenis zouden herschrijven, ze hadden allebei water bij de wijn moeten doen, maar ze wisten een versie te maken waarmee ze allebei konden leven. Via de ooms en tantes zou het worden verspreidt onder de familie en vrienden. De instanties zouden er niets van hoeven te weten.

Was er reden tot zorg? 

Eigenlijk wisten ze nooit of het goed was, ze hadden geen benul van wat dat betekende. Het was een conventie, een georganiseerd samenzijn. 

Alles waait bij haar. Ze kijkt over het water vanaf de overzijde van de Vliet en wuift naar hem met haar sjaal. Hij wil in het water springen om naar haar toe te zwemmen, maar dat zou zeer ongepast zijn. Hij wijst naar de brug verderop. Ze zwaait en wijst ook.

Ze waren blijven hangen in een loop, als in een droom hadden ze lange tijd geleefd en al doende een leefbaar model gevonden, dat niet naar ieders wens functioneerde, maar de bezwaren kon je tegen elkaar wegstrepen. Volgens hem dan.

Ze begint in de wind hangend richting de brug te lopen. Hij kijkt naar haar opwaaiend haar, haar zomers jurk en de sjaal die een spoor trekt. In de spiegeling van het water rimpelt ze verder.

Ze wordt door de wind op haar knieën gedwongen.

Hij had aan liefde gedacht, maar realiseerde zich dat hij niet wist wat dat was: liefde. Of was het dat warme opwindende gevoel in zijn onderbuik? Was er meer?

Hij valt met haar mee, hij voelt hoe haar knieën het asfalt raken, het ruwe grint dat door de huid naar binnen dringt, de druppels bloed, hij kijkt naar zijn eigen knieën en betast ze. Haar jurk waait tegen haar lichaam. Dan valt ze voorover op haar handen, steentjes dringen in de muis en haar duimen, ze voelt de scherpe pijn door haar armen schieten, het verlamt haar voor een kort moment, haar volle gewicht op haar handen. Ze schreeuwt onhoorbaar. Hij voelt de schreeuw en wil het uitroepen, maar zijn keel is dichtgeknepen.

Had hij zich het anders voorgesteld? Was ze eigenlijk een ander droom?

Tranen verwaaien op haar gezicht, snottebellen hangen aan haar neus en mond, ze kijkt met afgrijzen naar haar handen, bloed loopt in straaltjes tussen haar vingers, langs haar armen en druppelt op haar sjaal en haar jurk.

Het beeld verwaait in de wind.

Halverwegen de brug komt zij hem tegemoet gelopen, ze ziet er gehavend uit: haar roodaangelopen hoofd kleurt niet bij haar bruine gebrande schouders en rug. Ze kijkt hem wanhopig en moe aan. Hij wil haar omhelzen maar iets in hem weerhoudt hem en als hij het moment voorbij heeft laten gaan en naast haar gaat  lopen, heeft hij spijt. Hij zou zijn arm om haar schouders kunnen slaan, of haar kunnen ondersteunen maar ook dat verzuimd hij te doen.  

Eerste Maandstonde

Het onbestendige gevoel dat een paar dagen eerder bij hem was binnengeslopen beheerste zijn gemoed zodanig dat hij niet helder kon nadenken: de gedachten die bij hem opkomen worden meteen in een maalstroom, in een negatieve spiraal meegenomen, natuurlijk probeert hij zijn gedachten te sturen naar een positiever denkgebied, maar veel succes heeft hij niet. Hij probeert rustig adem te halen, maar zijn ademhaling blijft snel en gehaast, zijn borstkas gaat wild op en neer, en hij verstikt in zijn eigen adem, probeert te slikken, en te boeren, hij wil hoesten maar er komt geen lucht uit zijn longen.

Waarom is hij hier? Welke kracht heeft hem hier naartoe gedreven? Hij kijkt naar de anonieme massa. Hij moet op een bepaald moment zijn huis hebben verlaten om iets te gaan doen, blijkbaar in een winkelcentrum, maar hij kan de herinnering niet oproepen. 

Met zijn handen rond zijn keel kijkt hij om zich heen, hij voelt zijn ogen uitpuilen en zijn gezicht verstrakt, zijn lippen worden paars en dun en vertrekken in een grimas. Hij valt voorover op de koude tegels. De schok geeft hem lucht, hij hapt naar adem, proest en hoest, vervaarlijke geluiden komen uit het diepst van zijn keel gerocheld. Vermoeid laat hij zich op de rug vallen, zijn armen wijdt gespreid. Een geoefend oog zou de kleine glimlach in de hoek van zijn mond opvallen.

Als hij opkijkt ziet hij in een cirkel mensen om zich heen staan die hem bezorgd aankijken, er wordt niet gesproken. 

Er is iets veranderd. Iets fundamenteels, maar hij kan niet verwoorden wat. Iets kleins in essentie maar groot in de mogelijke gevolgen. En toch kan hij niet duiden wat het is. Hij zou het willen verwoorden met de witregels van een gedicht, of met de onbeschilderde stukken van een schilderij, met de stiltes tussen de noten van de muziek. Maar wie zal het lezen? Wie zal de stiltes kunnen herkennen als boodschap? 

Hij probeert zich op te richten, maar zijn benen glijden on hem weg en zijn armen voelen slap en krachteloos. Zijn mond beweegt maar er komt geen klank uit. Zwijgend kijken de omstanders hem aan. Niemand beweegt. Waarom kan hij niet opstaan? 

De lucht is diep blauw en hij ziet nu en dan een meeuw langsvliegen. Op de achtergrond hoort hij de geluiden van de stad. De sirene van de ambulance klinkt naderbij en als de toon stopt, sluit hij zijn ogen.

En als hij zijn ogen opent, is hij waar hij behoort te zijn, zijn kinderkamer.

Op het plafond zitten bruine vochtplekken die groter en kleiner lijken te worden en soms golven. Het behang aan de wand naast zijn bed bestaat uit oranje en rode circels en bollen, die op en neer bewegen en draaien, hij probeert het patroon dat hij dagelijks : hij telt de ballen en cirels  

Tweede Mandstonde

Waar was hij gebleven? Had het leven hem verlaten of was hij er zelf uitgestapt. Het maakt niet veel uit, het resultaat is hetzelfde.

Het was natuurlijk geleidelijk gegaan, stapje voor stapje, ongemerkt was er van alles veranderd. Eerst had hij zich nog verzet, hij had gedacht het tij te kunnen keren door er bewust van te worden en het uit te dragen en uit te leggen, hij had gehoopt dat de lucht gekaard zou worden, dat de helderheid ook zou leiden tot wederzijds begrip of in ieder geval inzicht in de situatie die was ontstaan: een onhoudbare situatie,  maar ze had hem in ongeloof aangekeken toen hij haar vertelde dat het afgelopen was. Hij was zelf ook verbaasd geweest over zijn woorden. Ze stonden tegenover elkaar, als vreemden. Was dat altijd zo geweest? Het licht van de straatlantaarn schijnt alleen op haar hoofd, haar grijze haren lijken blond en jong en ze lacht uitbundig om zijn woorden. Begrijpt ze het niet? Snapt ze niet dat dingen eindig kunnen zijn. Hij moet haar tot de orde roepen, maar de woorden blijven onhoorbaar steken in haar hoonlach. Waarom luistert ze niet. 
 

Derde Maandstonde

Hij was niet vrij meer op het moment dat hij haar zag, hij was door haar gegrepen en het hem niet meer losgelaten;  wat hij als verrijking van zijn leven zou moeten zien, zag hij als een beperking van zijn vrijheid en dat was ook zo,  want met haar komst was een einde gekomen aan een eenzame tocht, die hij in ruil voor zijn vrijheid genegenheid kreeg of liefde, als je het zo wilt noemen. Misschien was het niet meer dan een lichamelijke bevrediging. Zo voelde het althans.

(...)

Intermezzo