Al het mogelijke leven: voorwoord

Dit boek met de werktitel 'Al het mogelijke leven' zal ik online schrijven, de verschillende hoofdstukken zijn nog niet af en zullen de komende tijd worden geschreven of herschreven. Dit lopende schrijfproces kun je volgen, maar je kunt ook meeschrijven of suggesties doen.

 

Al het mogelijke leven: hoofdstuk 1

Hij wordt wakker in een leeg bed, vanuit de tuin hoort hij het gekwetter van vogels, uit het huis klinkt muziek; iemand zit te improviseren op een piano. In de verte klinkt een sirene. Hij smakt met zijn lippen en komt moeizaam overeind en wrijft over zijn hoofd. Heeft de nacht zo lang geduurd? Langzaam komt hij bij zijn positieven; de kamer is te wit, hij had lang geleden de kleur moeten veranderen, iets zachter, zalm, met rode accenten. De muren schitteren hem tegemoet, het felle zonlicht verblindt hem. De witte lakens op zijn bed lijken licht te geven.

Als de warme stralen van de douche over zijn rug lopen wordt hij werkelijk wakker, hij neemt de douchekop van de haak en richt de sterke straal op zijn eikel. Hij legt zijn hoofd in zijn nek en spreidt zijn benen. Langzaam vult zijn lid zich met bloed, hij kreunt en laat de straal over zijn lul gaan, tegen zijn ballen. Hij hurkt en gaat op de straal zitten. Als zijn lid stijf tegen zijn buik tikt, neemt hij het in beide handen en streelt het, met spuug bevochtigt hij zijn eikel en laat de voorhuid glijden.

Voor hij de climax voelt komen, houdt hij zich in; hij verjaagt de lichte extase met een ruwe handdoek, hij wrijft zijn lichaam droog, terwijl hij in de spiegel naar zijn oude lichaam kijkt, hij trekt zijn buik in, spant zijn billen en recht zijn schouders. Als hij de slaapkamer in loopt, zucht hij en betast met beide handen zijn buik. Verdomme, weer vergeten te schijten voor het douchen, nu zal ik de hele dag de bruine strepen rond zijn billen voelen, hoe hard ik ook veeg. Weer kijkt hij in de spiegel. Hij ziet zichzelf staan en bekijkt aandachtig de plooien rond zijn buik, zijn lul is weer tot rust gekomen, maar in zijn zak voelt hij zijn ballen draaien. Even houdt hij ze vast.

Nog altijd naakt loopt hij de gang op. De muziek is gestopt, wel hoort hij rumoer uit de keuken komen, de geur van koffie komt hem tegemoet. Een vrouw staat eieren te bakken. Hij kijkt naar haar benen en naar haar billen die in haar korte zomerjurkje mooi uitkomen.
Om zijn opwinding te temperen, zoekt hij verkoeling in de koelkast. Met een glas vruchtensap gaat hij achter haar staan, ze lacht en kijkt over haar schouder naar hem.
“Ben je al wakker? Ik wilde je net wakker komen maken.”
“Ik ben nog niet helemaal wakker, ik kan zo weer terug” zegt hij schamper.
De vrouw duwt hem weg en zet de pan op tafel.
“Ja, ja, zo ken ik je weer”
Voor hij gaat zitten, kijkt hij nog even naar haar dijen, naar de aanzet van haar volle borsten en kijkt haar dan lachend aan. Ze eten zwijgend.

Ze is veel te jong voor hem, haar onbeschreven lichaam is te mooi en onschuldig om echt te zijn; ze belichaamt de droom van elke man, extreem mooi en levenslustig, ze neemt initiatief, is uitdagend en timide tegelijk, zowel uitbundig geil als kinderlijk onschuldig. Waarom is ze gebleven?

Als ze voorovergebogen de afwasmachine inruimt, ziet hij tussen haar billen iets glinsteren. Zijn lichaam reageert in alle hevigheid, hij voelt zijn balzak samentrekken en zijn lid vult zich met vers bloed. Hij weet dat zij weet dat hij kijkt. Als versteend staat hij in de deuropening. Ze kijkt verstoord naar hem.

“Is er iets?”

Hij kan zich niet bewegen en het lijkt alsof zijn tong is vastgenaaid aan zijn lippen. Met wijd open ogen staart naar haar lichaam. Zij kijkt vertederd naar zijn staande lid.
“Heb je plannen?”

Als hij niet reageert draait ze zich van hem weg en ruimt rustig de keuken op. In zijn hoofd spelen zich wilde taferelen af: ze danst verleidelijk tussen de pannen, hurkt voor hem, spreidt haar benen voor hem en kijkt als een onschuldig meisje, ze pruilt en ze kirt.

Zijn lichaam begint zachtjes te trillen; eerst voelt hij de spanning in zijn benen, korte onregelmatige schokjes, dan wankelt hij en zijn lichaam begint in alle hevigheid te schokken. Zijn lid slaat hard tegen zijn buik. Zo snel als het opkomt, verdwijnt het ook weer.

Als hij gekalmeerd is en terugkeert naar de keuken is ze weg. Hij drinkt zijn koffie terwijl hij door zijn telefoon scrolt; hij scant de mail, opent een veilige browser en typt een willekeurige vrouwennaam in. Al snel bevindt hij zich op een pornosite, waar hij snel en behendig de meest vunzige plaatjes en video’s aan zich voorbij laat gaan. Maar hij voelt niets; de beelden zijn onbeduidend en troosteloos. Hij checkt nog wat sociale media en nieuwssites ter compensatie.

Op de veranda rookt hij bedachtzaam een sigaret. Zijn naaktheid is nog onzichtbaar omdat de meeste buren nog slapen. Hij krabt zijn ballen en moet onbedaarlijk hoesten. Hij rochelt wat op, dat hij vervolgens inslikt. Ze zou zijn muze kunnen zijn, een ‘soulmate’, zijn pornoster, zijn vrouw, zijn minnares, zijn meisje. Ik wil haar. Heeft ze haar telefoonnummer achtergelaten? Hij kan zich niet  voorstellen dat ze lang bij hem zal blijven. Hij moet schijten.

Al het mogelijke leven: hoofdstuk 2

Op het bureau is het rustiger dan normaal. Zonder iemand te spreken verdwijnt hij in zijn kantoor en sluit de deur af. Als zijn computer is opgestart, opent hij meteen een veilige browser en navigeert naar een pornosite, hij selecteert een video met een zeer mager meisje met enorme borsten, ze draagt witte sneakers.  Zou systeembeheer zijn browsergeschiedenis kunnen zien? Hij wuift de zucht van schaamte weg en zet de video full screen. Het meisje is volledig haarloos, behalve haar lange donkere krullen die over haar schouders hangen. De camera registreert iedere beweging, zoomt in op haar borsten, glijdt langzaam over haar buik en openbaart dan een prachtige kale kut, waarvan de binnenste schaamlippen naar buiten krullen. Met haar vingers spreidt ze haar schaamlippen en laat haar diepste diepte zien. Hij is verrukt van haar jonge lichaam, maar zijn eigen lichaam reageert niet. Er wordt op de deur geklopt. Hij wist zijn sporen en sluit de browser af.

‘Waarom is de deur op slot?’ vraagt Helga als ze plaatsneemt in de stoel tegenover hem.
‘Koffie?’ zegt hij, haar vraag negerend.
Hij kijkt naar haar borsten als zij even wegkijkt, ze zijn klein en puntig en lijken iets te ver uit elkaar te staan, hij zou ze graag eens van dichtbij bekijken en vraagt zich af of ze grote tepelhoven heeft of kleine schattige. Ze slaat haar benen over elkaar, haar jurk schuift over haar dijen, ze wil het herstellen maar houdt zich in. Hij kijkt even naar haar knieën, dan naar haar, ze lacht.
‘Zware nacht gehad?’ vraagt ze spottend.
Hij knikt langzaam. ‘Tot laat gewerkt,’ liegt hij. Ze neemt genoegen met het antwoord.

Ze buigt naar voren, hij kijkt zo haar decolleté in en ziet dat ze geen bh draagt, ze reikt hem een dossier aan en ziet zijn blik. Snel richt ze zich op en fatsoeneert haar jurk.

‘Als jij je blik dáár even op wil richten’ zegt ze wijzend naar de map, ’dan kan ik verder. Het is geen eenvoudige zaak, ik wil graag voorbereid zijn op het ergste. Als je voor de lunch je commentaar kunt geven, ben ik blij.’

Hij opent de map en begint te bladeren.

‘Ik ken deze zaak, is het wel slim om die nu op te pakken?’

Helga kijkt verbaasd. ‘Ik ben er al weken zoet mee, dat weet je toch?’
Hij knikt en bladert verder. ‘Ja, dat weet ik en ik ben er ook niet gerust op. Vorige week heb ik Henriks gevraagd om de zaak te sluiten en archiveren, maar dat heeft hij kennelijk niet gedaan.’
‘Nee, natuurlijk niet, hij is eerst naar mij toegekomen, hoewel hij er niet bij vertelde dat de opdracht om te sluiten van jou kwam.’

Hij slaat de map dicht en geeft hem terug.
‘Goed, ga maar door. Maar ik heb je gewaarschuwd. De zaak zit ingewikkelder in elkaar dan jij denkt, wil je vanmiddag nog afspreken?
Bij het opstaan trekt ze haar jurk recht, ‘Mmm, ja maar pas na werk.’

Als Helga naar de deur loopt kijkt hij haar na. Ze wiegt met haar heupen.
‘Laat de deur maar open,’ zegt hij nog, maar ze heeft de deur al achter zich gesloten. Hij voelt aan zijn ballen. Doorenbos! Ze is bezig met Doorenbos.

Vanuit zijn kantoor heeft hij uitzicht over de Amstel, hij staart een tijdje naar de voorbijkomende boten, ziet kleine poppetjes langs de kade lopen; een groepje tieners duikt van de kade in het water. Zo warm is het toch niet.? Zijn telefoon trilt in zijn broekzak, hij negeert het en blijft naar buiten staan kijken. De tieners staan weer op de kade, de meisjes staan er wat verloren bij, met de armen gekruist voor hun borsten tegen de kou. De jongens springen wild op en neer. Hij pakt zijn verrekijker van de vensterbank en richt zijn blik op de tieners. Hij bekijkt de meisjes en pikt er een uit die hij een tijdje volgt: ze houdt enigszins afstand van de andere meisjes en haar houding is uitdagender. Haar bikinibroekje zit strak gespannen rond haar mooie ronde billen. Hij zoomt verder in met de kijker, ziet haar ontluikende prille borstjes, haar gladde buik en als ze zich omdraait ziet hij de bobbel in haar broekje. Verrek, het is een trans. Zijn ademhaling versnelt, hij kan de kijker niet stil houden. 

Weer wordt er op zijn deur geklopt. Snel bergt hij de kijker op en herstelt zijn houding.

‘Binnen,’ zegt hij met schorre stem.
Zijn favoriete collega Marga staat in de deuropening ‘Ik probeerde je te bellen, staat je telefoon uit.’
Hij neemt zijn telefoon ter hand en bekijkt het scherm. ‘Ah nee, hij staat gedempt, sorry.’
Marga loopt altijd in witte sneakers en haar jurken zijn eigenlijk te kort voor haar leeftijd, niet dat hij dat erg vindt, hij kijkt graag naar haar, ook nu, zoals ze met één heup opgetrokken tegen de deurpost leunt.
‘De zaak Karremans is verdaagd,’ zegt ze terwijl ze zich omdraait. Ze laat de deur achter zich open staan. Hij loopt achter haar aan en haalt haar in. ‘Hoe bedoel je verdaagd, voor hoelang?’ Hij pakt haar arm vast.
‘De wettelijke termijn,’ Marga maakt zich van hem los en loopt met versnelde pas naar de lift. Hij kijkt naar haar benen, vooral naar haar kuiten en slanke enkels en de sneakers natuurlijk, meteen moet hij aan het meisje in de video denken.

Terug in zijn kantoor zoekt hij de video weer op. Verdaagd, hoe kan dat nou? Het meisje lacht naar hem en toont haar tanden. Hij pauzeert het beeld en kijkt naar haar stralende gezicht, ze heeft prachtige lippen en kuiltjes in de hoeken van haar mond, haar grote bruine ogen kijken vrolijk in de camera. Hij kan er niet te lang naar kijken. Karremans verdaagt, waarom? Hij klikt het beeld weg en concentreert zich op de inkomende mail, snel handelt hij een aantal berichten af, leest wat rapporten en werkt een aantal documenten bij. Ze moeten niet denken dat hij niets doet.

De tieners zijn verdwenen. De kade ligt er verlaten bij. Op zijn telefoon opent hij een app, snel scant hij door de beelden, er is niet veel dat hij niet al gezien heeft. Is het al tijd voor lunch?

Hij kijkt de kantoortuin in, inmiddels zit iedereen op zijn plek en is het geroezemoes rond de koffieautomaat verstomd. Tevreden keert hij terug naar zijn computer. De verleiding is groot om het meisje weer op zijn scherm te toveren, maar hij beheerst zich.

Bij de koffieautomaat ziet hij Karen staan, een stagiaire die hij heeft aangenomen voor hand- en spantdiensten. Het is een bevallig ding, iets te mollig naar zijn smaak maar de andere kandidaten voor de klus hadden helemaal niets te bieden, vooral herinnert hij zich dat meisje die in de jurk van haar moeder was komen solliciteren, toen hij haar behaarde benen zag, was hij er meteen klaar mee, hij vermoedde lang okselhaar en flinke bush tussen haar benen. Hoe houd je dat schoon?

Hij loopt op Karen af en begroet haar vriendelijk. Ze draagt een spijkerbroek met daarboven een loszittende trui. Heel wat anders dan dat ze aan had bij haar sollicitatie: een minirok en een veel te strak topje. Tijdens het gesprek had ze uitdagend haar benen over elkaar geslagen, zo opzichtig dat hij heel even haar witte onderbroek had kunnen zien en ze kon het niet laten om haar borsten vooruit te steken, haar harde tepels waren door de dunne stof duidelijk zichtbaar geweest. Maar zoals ze er nu bij loopt, dat tart alle wetten van de kantoortuin. Hij moest daar maar eens een memo over laten rondgaan.

Ze lacht vriendelijk terug en biedt een koffie aan.
‘Kun je later even in mijn kantoor komen?’ zegt hij bijna streng, hij probeert het goed te maken door erbij te lachen.
‘Is er iets?’ ze kijkt hem verschrikt aan.

‘Nee, hoor. Ik wil gewoon weten hoe het je hier bevalt.’

Zonder verder iets te zeggen, loopt hij terug naar zijn kantoor. Zweetdruppels glijden van zijn nek over zijn rug. Ze is te jong. Zijn benen trillen als hij omkijkt.

Hij raffelt die middag zijn werk af en gaat eerder weg dan hij zelf aanvaardbaar vindt. Waar zou ze nu zijn? Als zij een even goede avond heeft gehad als hij, zal ze terugkomen. Hij heeft haar geur onthouden.

In café de Kromme gaat hij aan de bar zitten. Hij bestelt een vaasje en drinkt gulzig. Natasja lacht breed uit en tapt een volgende. ‘Eén voor de dorst, één voor de gezelligheid’, zegt ze. Ze kent me. Er is niet veel volk, het is nog vroeg, aan een tafeltje zitten twee oudere dames aan de koffie met gebak.
‘Is Hendriks al geweest?’ hij vraagt naar de bekende weg, want hij weet dat Hendriks nooit voor vijven het kantoor verlaat, maar hij weet even niets anders te zeggen. Natasja schudt haar hoofd. ‘Jij bent de eerste vandaag.’

Hij loopt naar buiten om te roken. Een onbekend nummer belt hem, hij wil weigeren, maar neemt toch op, een vrouwenstem begint te praten voor hij iets heeft kunnen zeggen. ‘Zeg luister eens lamzak, die hele zaak stinkt en jij moet er met je poten afblijven. Ik zeg het maar een keer, als je verder gaat, breken ze je beide benen, of erger. Vergeet dat ik gebeld heb.’ Meteen hangt ze op.

Hij heeft haar stem niet herkend, maar hij heeft wel een idee over welke zaak ze het kan hebben. Hij heeft veel zaken lopen -de commissaris heeft vertrouwen in hem-, maar er is er één die problemen zou kunnen opleveren. Hij belt het nummer terug, maar een computerstem meldt dat het nummer niet meer in gebruik is. Hij belt de zaak. Hendriks neemt op.
‘Zeg, waarom heb jij die zaak niet gesloten? Ik werd net telefonisch bedreigd door een onbekende vrouw.’
Hendriks zucht hoorbaar. ‘Niks nieuws onder de zon. Denk je dat de zaak Doorenbos, waar Helga zich op gestort heeft, problemen gaat geven?’
‘Ben je zo in de Kromme?’ vraagt hij alleen maar.
Hendriks zwijgt aan de andere kant van de lijn en hangt op.
Hij belt Helga, maar krijgt haar voicemail. Twee ongure types lopen langs hem de bar binnen. Weer belt hij Hendriks. ‘Haal Helga van die zaak af,’ zegt hij bijna gebiedend.
‘Te laat, ze heeft de zaak al aanhangig gemaakt,’

‘Waarom ben jij naar haar toegegaan toen ik de zaak wilde sluiten?’
‘Omdat ze zeer overtuigend is,’ grinnikt hij.
Hij denkt meteen aan haar bevallige lichaam. Overtuigend ja.
‘Verdomme Hendriks, zitten jouw hersens in je ballen?’
‘Normaal niet, maar voor Helga maak ik graag een uitzondering.’
Nu hangt hij zelf op.

Zijn bier is lauw. Hij wil een nieuwe bestellen, maar Natasja is druk in gesprek met de twee types. Haar houding zegt hem dat ze bang voor hen is, maar ervaring leert hem dat hij zich beter niet met haar zaken kan bemoeien. Met een schuin oog houdt hij hen in de gaten en als hij even later terugkomt van het toilet, zijn ze weg. Hij kijkt in het voorbijgaan Natasja aan die zijn blik niet beantwoordt. Wel heeft ze een schuimend biertje voor hem neergezet.

Twee jonge meiden zijn aan de bar komen zitten en lachen naar hem. Hij lacht terug. Ze willen bij hem komen zitten maar hij gebaart dat ze moeten blijven zitten. Ze keren hem verontwaardigd de rug toe. Hij kijkt naar hun gladde gebruinde benen en naar hun slanke enkels in stralend witte sneakers. Hij huivert en twijfelt of hij toch niet een praatje met ze zal maken, als zijn telefoon in zijn broek trilt. Saved by the bell, Dit keer is het Helga.
‘Je belde?’
‘Te laat, de zaak Doorenbos is al ingediend toch?’
‘Ja, vanmorgen, hoezo?’

‘Niks, laat maar, zie ik je vanmiddag?’

Ze antwoordt niet meteen, wat hem onzeker maakt, hij wacht. Op de achtergrond hoort hij de stemmen van zijn collega’s. ‘Ja ik ben er zo’ zegt ze ijzig.

Ondertussen is de bar volgelopen met stamgasten en een paar verdwaalde toeristen. De twee meisjes aan de bar proberen weer zijn aandacht te trekken, halen hun hand door hun haar en tonen hun bevallige lichamen. Als hij niet meteen wegkijkt komen ze naar hem toe.

‘Ben je wel eens op tv geweest?, vraagt de blondine, de ander heeft lange donkere krullen. Ze gaan aan weerszijde van hem staan en hangen over hem heen. Hij knikt bijna onzichtbaar.
 ‘Daar kennen we je van,’ zegt de blonde terwijl ze zijn arm aanraakt. De ander legt haar hand op zijn been en fluistert iets in zijn oor, maar door het rumoer in de bar verstaat hij haar niet. Hij kijkt haar vragend aan.
‘Wil hij niet?’ vraagt de blondine. Ze geeft een kus op zijn wang.
Hij voelt de hand over zijn kruis glijden, ze knijpt even in zijn inmiddels gezwollen penis.
‘Hij wil wel,’ giechelt de ander.
Zijn ontblootte eikel schuurt pijnlijk tegen de rand van zijn onderbroek, maar hij durft zich niet bewegen. De hand ligt weer op zijn been, de blonde heeft haar hand op zijn rug gelegd en streelt hem.
‘We zijn heel stout,’ zegt ze heel zacht.

Net op dat moment komt Helga binnen met in haar kielzog Henriks. Hij maakt zich los van de meisjes en gaat met hen aan een tafeltje zitten.
‘Dat zag er gezellig uit,’ schampert Helga.
Hij zwijgt veelzeggend en kijkt even over zijn schouder naar de meisjes die al een nieuw slachtoffer hebben gevonden in een jonge knul met blozende wangen.

Ze bestellen een pitcher bier en wat glazen. Natasja raakt in het voorbijgaan zijn schouder aan met haar heup. Helga ziet het en kijkt enigszins afgunstig naar de weglopende Natasja die heupwiegend achter de bar verdwijnt.
‘Doorenbos wordt een probleem,’ zegt hij duister.

Helga trekt haar wenkbrauwen op en fronst, ze wordt er niet mooier door. ‘Hoezo?’

‘Ik ben gebeld en bedreigd en ik denk dat het met deze zaak te maken heeft.’

Hendriks neemt een flinke teug van zijn bier.
‘Doorenbos gaat ons problemen opleveren, dat was al van het begin duidelijk, daarom wilde ik die zaak sluiten,’ vervolgt hij.
Hij neemt ook een slok. ‘De problemen zitten in alle vier de lagen, aan de top zit het grootste probleem, en dat is niet Doorenbos.’ Hij kijkt afwachtend naar Helga die naar haar roodgelakte nagels kijkt.

‘Het is te politiek,’ zegt hij als ze niet reageert.
‘We moeten nu wel,’ zegt Hendriks.

Helga knikt en lijkt nu ook bezorgd; haar neusvleugels trillen, maar haar ogen fonkelen.
‘Een directe aanval dan maar,’ ze zegt het vertwijfeld, maar er klinkt ook strijdlust in. Hij moet er om lachen. Ze toosten gedrieën. Meerdere keren. Teveel.

Voor de deur staan ze onhandig afscheid te nemen. Hij wankelt op zijn benen en klampt zich aan Helga vast, hij voelt het zachte vlees van haar armen, en klungelig probeert hij haar borsten aan te raken. Helga duwt hem ruw weg, ‘Je bent dronken.’ 
Hij struikelt en valt hard op het trottoir, maar hij voelt niets, helemaal niets, maar de wereld draait. Helga wil hem omhoog helpen, maar hij heeft alleen maar aandacht voor haar kleine borsten en laat zijn benen slap hangen, zodat zij meer moeite moet doen om hem omhoog te krijgen. Ze drukt haar lichaam tegen hem aan en trekt hem met haar armen onder zijn oksels op zijn benen. Hij hangt slap tegen haar aan zonder zijn ogen van haar borsten af te wenden. Weer wil hij ze vastpakken, maar Hendriks weerhoudt hem ervan door hem bij haar weg te trekken. Hij stribbelt wat tegen maar geeft zich snel gewonnen. Op onzekere benen loopt hij weg.

Als hij thuiskomt wacht hem een verrassing, het licht in zijn appartement is aan en het is aangenaam warm, zachte muziek klinkt uit de kamer. Hij probeert zich te vermannen maar zijn benen voelen slap en zijn hoofd tolt nog steeds, de wilde rit met de Uber heeft hem geen goed gedaan. Onvast probeert hij de toiletdeur te openen, maar deze is bezet. Hij hoort wat gestommel en dan opent de deur. Spiernaakt neemt de vrouw hem in haar armen. Het wordt zwart voor zijn ogen.

Middenin de nacht wordt hij wakker naast de vrouw, zijn lul voelt nat en plakkerig en over zijn hele lichaam is hij bezweet. Hij ruikt de zoutzure geur van seks. De vrouw ligt op haar rug, haar benen zijn besmeurd met zijn sperma, haar enorme borsten bewegen gelijkmatig op haar rustige ademhaling. Aarzelend reikt hij zijn hand naar haar schaamhaar, maar hij moet kokhalzen; hij voelt de bierkots omhoog komen en met enorme kracht spuwt hij zijn maaginhoud over haar naakte lichaam. Met een schrok is ze wakker en als de zurige geur haar neus bereikt, moet ook zij braken.  Ze kijken elkaar verbouwereerd aan. Hij voelt zich plotseling helder en opgewekt. Ze wijst proestend van het lachen naar zijn stijve penis en kust hem vol op de mond met haar zure lippen, als hij de harde stukjes kots op zijn tong voelt, moet hij weer kokhalzen. Ze hebben seks.

Al het mogelijke leven: hoofdstuk 3

Zijn hoofd duizelt nog als hij achter zijn bureau zit. Van de stapel dossiers op zijn bureau wordt hij niet gelukkig, hij bekijkt ze vluchtig, verdeelt ze over drie stapels: urgent, te overwegen en kan ook later, en leunt dan vermoeid achterover in zijn stoel. Op zijn beeldscherm verschijnt een waarschuwing: de jongens van systeembeheer zijn hem op het spoor, zo lijkt het, hij verbruikt zogezegd teveel dataverkeer naar niet werk gerelateerde content. Hij controleert zijn browsergeschiedenis en ziet dat hij wat tabs open heeft laten staan, die hij snel weg klikt.  

Het dossier Doornenbos ligt bovenop de stapel, met een geeltje van Helga met een niet te ontcijferen handschrift, het zal wel belangrijk zijn. De hoofdpijn waarmee hij vanmorgen wakker werd, is nog niet verdwenen. Vagelijk staat hem bij wat er gebeurd is; er was in ieder geval veel drank bij betrokken. Hij krabt zijn kruis en gaat verzitten om een scheet de vrije ruimte te geven. Doorenbos, concentreer je, wat kan er mis gaan en wie was de mysterieuze beller? Wie heeft er het meest baat bij als het onderzoek wordt gestopt? Doorenbos zelf staat in de schaduw van iemand anders, maar wie?

Zonder kloppen stapt Helga zijn kantoor binnen. Ze ziet er alles behalve wakker uit, ze heeft zwarte kringen rond haar ogen en ze ziet er verward uit.
‘Heb jij het Doorenbos dossier?’
Hij wijst naar zijn bureau en klapt de map dicht. Als hij het haar wil overhandigen, protesteert ze hevig.
‘Nee, nee, ik wilde alleen weten of jij het hebt. Ik was vergeten dat ik het met de interne post had verstuurd.’

Hij wijst op het geeltje. Ze knikt.

‘Wat staat erop dan?’ vraagt hij.

Helga staart naar de map en dan naar hem.
‘Ik wilde het niet meer, ik bedoel, weten we zeker dat we er mee door moeten gaan?’

‘Wat is er sinds gisteravond gebeurt?’

‘Hoe bedoel je’

‘Ik bedoel dat je gisteren de frontale aanval wilde inzetten en nu niet meer?’

Helga gaat zitten. In haar nek zijn rode vlekken zichtbaar en haar borstkas gaat op en neer door de onrustige ademhaling. Hij vraagt zich af of haar tepels tegen de stof van haar blouse aan schuren. 
‘Gisteravond, das een ander verhaal,’ begint ze, ‘nadat jij me had aangerand,’ Ze kijkt hem boos aan, ‘ben ik met Hendriks meegegaan, of beter, Hendriks is met mij meegegaan, hij heeft me thuisgebracht.’ Ze aarzelt even, staart naar het raam. ‘Enfin, maar goed ook.’
Hij wacht op het verhaal, maar ze is er niet helemaal bij.
‘Maar goed ook?’
Ze kijkt op naar hem en lijkt verbaasd hem te zien. Dan realiseert ze zich waar ze is. ‘Ja, hij heeft me geholpen… Er was ingebroken. Alles lag overhoop en stuk. Iemand heeft alles aan gort geslagen.’

‘Een waarschuwing?’ hij stelt de vraag en weet het antwoord.
Ook Hendriks komt het kantoor binnen, van hun drie ziet hij er nog het minst gehavend uit. ‘Wat nu?’

Hij belt met de officier, maar die laat er geen twijfel over bestaan, dat de zaak aan het rollen is en niet kan worden gekeerd; alle partijen zijn op de hoogte en het Parket heeft de nodige stukken al rondgestuurd. Vloekend legt hij zijn telefoon neer.

‘Ik zal interne zaken inlichten,’ zegt hij, ‘is er meer dat ik zou moeten weten?’ Helga en Hendriks kijken elkaar aan. Ze schudden beiden het hoofd, maar hij weet dat er iets is. Hij weet het zeker.

Hij overhandigt het dossier aan Hendriks. ‘Neem jij dit onder je hoede?’
Hendriks kijkt aarzelend naar Helga, die met haar ogen aangeeft dat hij het dossier niet moet aannemen. Ze grist de map uit zijn handen.
‘Alles is stuk,’ jammert ze weer, ‘alles.’

Hendriks wil zijn hand op haar schouder leggen, maar ze maakt een afwijzende beweging en loopt naar de deur. ‘Het is goed, ik neem de zaak op me.’ Weg is ze. Henriks volgt haar tam.

De zaak Doorenbos wordt een blok aan ons been, bedenkt hij en hij vervloekt het moment dat het dossier op zijn bureau belandde. Van wie had hij het eigenlijk gekregen? Hij belt de commissaris, maar die weet van niets.
Het dossier was een paar weken eerder samen met een aantal andere mappen op zijn bureau beland. Hij was er mee begonnen als elke andere zaak: hij had informatie ingewonnen, met meerdere mensen gesproken en had uiteindelijk inventaris opgemaakt van strafbare of onoorbare feiten. Het hele protocol had hij afgewerkt. Zijn conclusie was geweest: sluiten die hap, te ingewikkeld, teveel haken en ogen, weinig kans van slagen. Toch had nota bene Helga de zaak opgepakt. Waarom?

De telefoon op zijn bureau rinkelt, verbaasd kijkt hij naar het display –de vaste telefoon wordt al lang niet meer gebruikt- het is een extern nummer.

Eerst hoort hij alleen maar ruis, maar in de ruis klinkt vaag een vrouwenstem, hij kan niet verstaan wat zij zegt, maar de toon is angstig en gehaast. Hij hoort een korte klap en daarna is de verbinding verbroken.

Snel toetst hij een nummer.

‘Kunnen jullie dit laatste gesprek traceren,’ zegt hij alleen maar en hangt op.
Niet lang daarna wordt hij teruggebeld, het nummer is niet herleidbaar, het is omgeleid. Hij zucht.

Om zijn gedachten te verzetten scrolt hij op zijn telefoon naar afleiding, naakte meisjes in uitdagende posities komen voorbij, bij een enkele foto kijkt hij langer, aandachtiger, zoomt in op details om daarna onverstoord verder te scrollen. En dan ziet hij haar: de vrouw van zijn dromen, naakt uitdagend, op iedere foto staat zij niets verhullend te pronken met haar lichaam. Hij is geschrokt en klikt haar weg. What the fuck.

Al het mogelijke leven: hoofdstuk 4

Hij ontmoet Doorenbos in een café in Zuid. Ze drinken koffie en praten zacht.

‘Je hebt je wel wat op de hals gehaald,’ zegt hij tegen Doorenbos die over de rand van zijn koffiekopje naar hem kijkt. Hij heeft kleine samengeknepen ogen die te dicht bij elkaar staan.  

‘Dat is mijn werk.’

‘Weet je dat er een onderzoek naar jou gestart is?’

Doorenbos zet luidruchtig het kopje neer, zijn hand trilt. ‘Nee, wat, hoe?’

‘Helga van Veer zit op de zaak, ik heb haar niet kunnen tegenhouden.’

‘Verdomme man, hoe kan dat nou? We hadden toch een afspraak.’

Hij schuift in zijn stoel heen en weer.

‘Je moet me zeggen wat er gaande en wie de touwtjes in handen heeft.’

Doorenbos schudt zijn hoofd. ‘Onmogelijk.’

‘Vertel me dan in welke hoek ik het zoeken moet?’

Doorenbos aarzelt, maar is resoluut. ‘Ik kan je niet helpen.’

‘Waar ben je bang voor?’

‘Godver, man, want denk je? … je moet de zaak vertragen.’

De koffie smaakt hem niet meer, hij heeft snel iets anders nodig. Hij bestelt een kopstoot aan de bar. Hij kijkt Doorenbos aan, maar die zit nog steeds met zijn hoofd te schudden. Hij slaat de borrel achterover en wenkt de barman een nieuwe in te schenken. Hij gaat weer zitten.
‘De zaak rolt al,’ zegt hij, ‘er is geen houden aan.’

Doorenbos pakt zijn telefoon en belt iemand.
‘Met mij, … we zijn de klos… klote ja, …van die lange ja, hij zit hier voor me… nee hij weet dat niet, …. natuurlijk niet. Wacht nou effe, wanneer kan ik je zien?’ Met een beteuterd gezicht kijkt hij naar het beeldscherm.
Duidelijk een vrouw. Hij wacht tot Doorenbos weer gaat praten, maar deze stapt op, wil hem een hand geven, maar trekt deze weer in. Bij de deur blijft hij staan.

‘Dit is echt klote, man. Je moet haar tegenhouden.’

 

De Doorenbos die hij jaren geleden had leren kennen, was een heel andere man geweest: gedistingeerd, voornaam gekleed in dure pakken. De man die nu het café uitloopt ziet er verslagen uit, opgebrand, hij heeft medelijden met hem, maar kan vooralsnog niets bedenken om de zaak te traineren zonder dat het opvalt.
Een jonge vrouw komt aan zijn tafeltje zitten. Hij herkent haar niet en wil opstaan, maar ze legt haar hand op zijn arm.
‘Schat, zeg je me geen gedag meer?’
Hij bekijkt haar gezicht, ze is mooi, maar haar make up kan haar slechte huid niet verbergen. Hij maakt zich van haar los en betaalt aan de bar de rekening. Nog even kijkt hij naar haar. Wie is zij?      

Op de stoep voor het café blijft hij staan. Hij kijkt door het raam naar de vrouw die nog altijd aan het tafeltje zit. Heb ik met haar geslapen? Ze zwaait naar hem.

Als hij veel te laat op het bureau de vergaderruimte inloopt, -de commissaris is al aan het woord en kijkt verstoord op-, realiseert hij zich wie zij was. Hij gaat naast het grote beeldscherm staan en kijkt onaangedaan het zaaltje in. Op het scherm staat een schematische weergaven van de zakelijke en privérelaties van Doorenbos, maar vooral de politieke. De commissaris gaat verder: ’Doorenbos is de spin in het web, maar niet de enige. Ik wil dat jullie al zijn contacten nagaan, ik wil 24/7 surveillance en de zaak heeft top prioriteit. Helga zal een update geven.’
Helga die voor de gelegenheid een strak mantelpak draagt, gaat staan en loopt naar het beeldscherm, ze duwt hem ruw opzij.
‘Het gaat niet zomaar om fraude, het gaat om veel meer: afpersing, chantage en geweld wordt niet geschuwd. We kunnen Doorenbos niet direct raken, hij is sluw, maar we kunnen zijn netwerk onrustig maken, misschien gaat er iemand lekken. ‘

Op een tweede slide verschijnt een lijst overheidsorganisaties.
‘We hebben alle diensten ingelicht zoals jullie zien. We stellen een team samen waarin iedereen vertegenwoordigd is.’
Trots kijkt ze hem aan. Hij kijkt weg.
Vanuit achterin het zaaltje zit Marga naar hem te staren, ze fronst. Hendriks bladert ongeïnteresseerd in een dossier. De commissaris klapt in zijn handen. ‘Mooi aan de slag dan.’

Zijn tronie stond niet op het scherm met contacten, maar hij weet niet hoe lang het gaat duren voor ze doorkrijgen dat hij Doorenbos langer kent dan vandaag. Dat hij zaken heeft gedaan met hem in het verleden en die waren niet altijd even koosjer. Zo goed en kwaad als het kan heeft hij zijn sporen gewist, zichzelf buiten het Archief gehouden, maar Helga is een dossierbeest. Zwijgend loopt hij naar zijn kantoor.

Helga is hem gevolgd. ‘Denk je dat we hem te pakken hebben?’ vraagt ze terwijl ze op de rand van zijn bureau gaat zitten, haar rok zit hoog opgetrokken, hij ziet een vlekje op de kleine witte driehoek tussen haar benen. Ze slaat haar benen over elkaar en kijkt hem boos aan.
‘Is dat echt het enige waar jij aandacht voor hebt?’
Hij heeft niet door dat hij tamelijk lang naar haar benen heeft zitten staren. Zijn gedachten spinnen. Doorenbos wil dat ik de zaak ophoudt, hoe? Is dat urine of is Helga geil op hem? Wat een benen, wat een kuiten, wat een vrouw. Hij kijkt verdwaasd naar haar knieën . ‘Huh!’

‘Hallo, ik ben hier.’ Ze zwaait met haar armen.
‘Ja, ja rustig maar’, sust hij, ‘wat is je volgende stap?’

‘Ik heb vanmiddag een afspraak met de officier en het parket. Ik denk dat ze willen dat ik het team ga leiden.’
Hij voelt een vervelende druk in zijn hoofd terwijl ze dat zegt. Hij rust zijn hoofd in zijn handen en probeert na te denken. Ik zou het team moeten aanvoeren, dan heb ik controle. Hoe krijg ik haar op een zijspoor? Hij staat op en ijsbeert door het kantoor. Zij volgt hem met haar ogen. Hij gaat voor het raam staan en staart naar de kade, het meisje dat hij eerder had bespied, staat er weer, ze is draagt nu een fleurig zomerjurkje en kijkt zoekend om zich heen, ze draait op haar hielen, witte sneakers . Hij moet de neiging onderdrukken om zijn kijker te pakken.
Helga is opgestaan en komt naast hem staan.
‘Is er wat? Waarom zeg je niks?’
Hij mompelt wat onverstaanbaars. Hij ziet het meisje naar een jongen lopen, ze omhelst hem en moet op haar tenen staan om hem te kunnen kussen, haar jurkje waait op, hij ziet de aanzet van haar billen. Helga stoot hem aan. Ze staat heel dicht bij hem, hij kan de aangename geur van haar lichaam ruiken en verlangt naar haar aanraking.
‘Misschien moet ik zelf de zaak op me nemen,’ zegt hij uit het niets, ‘er staat veel op het spel.’
Helga neemt een stap terug. ‘Wat? Na al het werk dat ik erin gestoken heb?’

Hij knikt. Ja, dat is wat ik moet doen.

Zonder omhaal belt hij de officier, die zich kan vinden in zijn voorstel, hij heeft de meeste ervaring en de contacten. Diezelfde middag heeft hij een afspraak.
Helga is terecht boos en slaat de deur hard achter zich dicht. Opgelucht gaat hij achter zijn bureau zitten. Hij wil niet nadenken over wat er nu op het bureau gebeurt, maar hij heeft niet lang rust, zijn deur vliegt open en Helga stormt binnen.
Ze is mooi als ze boos is. Ze kwakt een stapel papier op zijn bureau, de helft valt op de grond.

Al het mogelijke leven: hoofdstuk 5

Hij belt Doorenbos met het nieuws en maakt een afspraak om hem te zien voor zijn afspraak met de officier. In de lunchroom eet hij een broodje kaas in afwachting van Doorenbos. Maar op het afgesproken tijdstip is hij er nog niet en ook na twee koppen koffie verschijnt hij niet. Hij belt, maar er wordt niet opgenomen. Doorenbos helpen is riskant, maar afspraak is afspraak en wat als hij het niet doet? Doorenbos weet alles en ze hebben een deal. Hij kan niet meer terug.

 

Hij bestelt nog een broodje en als hij de eerste hap neem belt Hendriks: ‘Ze hebben Doorenbos gevonden’ zegt hij hijgend, ‘verzopen in het kanaal.’
‘Jezus,’ is het enige dat hij kan uitbrengen, hij voelt de koffie terugvloeien uit zijn maag, hij probeert te slikken, maar kan niet voorkomen dat een deel van de koffie en de hap brood op de tafel belanden. Een geschrokken serveerster komt aansnellen met een doekje.
‘Je moet naar het bureau komen, snel’ zegt Hendriks voor hij de verbinding verbreekt.

Daar heerst een gespannen sfeer. Met een rood aangelopen hoofd staat Helga druk te praten met de commissaris die haar probeert te kalmeren. Als ze hem ziet, werpt ze hem een verachtelijke blik toe.

‘De zaak ligt niet meer bij ons,’ begint de commissaris, ‘we weten niet of hij de hand aan zichzelf heeft geslagen of dat er derden bij betrokken zijn. In ieder geval neemt de recherche het onderzoek over.’ Hij richt zich tot Helga en hem: ‘jullie kunnen het dossier overdragen. Case closed.’

Enigszins ongerust over de voortgang van de zaak en zijn rol daarin slentert hij naar zijn kantoor. Daar zit Karen op hem te wachten, ze heeft zijn gedachten kunnen lezen; ze draagt een zeer kort rokje en een strak topje en lacht vriendelijk als hij in gedachten verzonken binnenstapt. Meteen recht hij zijn rug en trekt zijn buik in.
‘Kan ik je helpen?’ vraagt hij terwijl hij gaat zitten op een plek van waar hij haar goed kan bekijken. Ze bloost als hij naar haar benen kijkt.
‘U vroeg me of ik langs wilde komen, maar gisteren zag ik u niet.’

‘Je hoeft geen u te zeggen hoor, we zijn collega’s onder elkaar.’
Ze ontspant een beetje. Hij kijkt haar zoveel mogelijk recht in de ogen om niet te worden afgeleid door haar volle borsten en de meisjesachtige benen, haar knieën raken elkaar, haar voeten staan uit elkaar, ze heeft haar handen in haar schoot gelegd. Hij maakt zich geen illusies.
‘Hoe lang ben je nu bij ons,’ vraagt hij belangstellend.

‘Vier maanden, en nog vier te gaan,’ ze gaat rechterop zitten en trekt haar schouders op.
‘En bevalt het je?’

Ze knikt en kijkt hem dan met haar grote bruine ogen aan. ‘Ja, het is zeer interessant, ik mocht van Helga aan de Doorenbos zaak werken. Jammer dat het nu niet doorgaat.’ Ze kijkt naar haar handen.
Hij is op zijn hoede. ‘Doorenbos? Heb je nog iets interessants gevonden?’
‘Ik heb het relatieoverzicht mogen maken,’ zegt ze trots. ‘Het is nog lang niet volledig, daarom is het jammer dat we de zaak niet aanhouden.’

Hij twijfelt, loopt naar het raam en staart naar de boten, een speedboot vaart met grote snelheid tussen de andere boten door, met in de kielzog gevolgd door een politieboot. Hij hoort haar bewegen in haar stoel. De boten verdwijnen uit het zicht, maar hebben een chaos achtergelaten op de Amstel, verschillende bootjes zijn gekapseisd. 
‘Wat mij betreft kun je daar wel mee doorgaan.’ zegt hij bedachtzaam. ‘Als de recherche klaar is, komt de zaak toch weer bij mij.’
Ze staat op en komt naast hem staan. Hij kijkt schuin naar haar. Ze schrikt als ze de chaos op het water ziet.
‘Een politie achtervolging,’ zegt hij alleen maar en daarna: ‘Kun je mij je bevindingen toesturen? Helga is overigens van de zaak af…,’ zegt hij zo luchtig
mogelijk.
Hij ziet dat ze knikt.

Helga en Hendriks negeren hem sinds het nieuws, dat is geen goed teken. Doorenbos dood! Wie zit daar achter? Zelfmoord is uitgesloten, hij mag dan wel op zijn retour zijn geweest, hij had wel de touwtjes in handen. Karen heeft hij naar het archief gestuurd, bij het uitgeleiden had hij zijn hand op het schouder gelegd en nogmaals benadrukt dat hij de leiding heeft. Ze werkt nu voor hem. Hij moest zich inhouden om niet ook een tik op haar billen te geven.

Hij zoekt in de database die ze heeft gemaakt op zijn naam, geen resultaat. Wel ziet hij namen voorbijkomen die zijn aandacht trekken: Van den Brink, en Voortstreeven. Dat zijn Jan en Herman! Wat hebben die met Doorenbos?

Hij belt Jan. Jan van den Brink is een hoge ambtenaar, althans dat was hij, sinds kort is hij met vervroegd pensioen. Hij kent hem van een aantal geruchtmakende zaken rond Karremans, ze waren geen vrienden geworden, maar dronken wel eens een biertje, of meer. Hij hoort de voicemail en verbreekt de verbinding. Dan belt hij Herman. Die is nog in dienst, zeker geen vriend, van het vijandig kamp; hij heeft vaker tegengewerkt dan meegewerkt. Dubieuze figuur op een belangrijke post, hij is directeur-generaal op het departement. Ook hij is onbereikbaar.

 

Hij kijkt op de klok. Hij weet waar Jan kan zitten. Hij hoeft dan ook niet lang te zoeken, Jan zit aan de bar in zijn stamkroeg De Krul. Hij slaat Jan op de schouders en bestelt twee kopstoten. Geërgerd kijkt Jan op, maar de uitdrukking op zijn gezicht verandert snel in een lach.

‘Ik moest net aan jou denken.’

‘Komt dat even goed uit, wat was de aanleiding?.’

‘Doorenbos natuurlijk, dat is toch jouw zaak?’

Hij schuift een borrel naar Jan en buigt voorover naar zijn eigen glaasje om een slokje te nemen.
‘De recherche heeft het overgenomen vanmiddag.’
Jan kijkt bedenkelijk. ‘Moord?’
‘Ze weten het nog niet, zelfmoord is het in ieder geval niet. Kende jij Doorenbos?’
Jan schudt zijn hoofd. ‘Alleen uit de wandelgangen, een rare snuiter, als je het mij vraagt.’
‘Had Doorenbos niet iets met Karremans?’ vraagt hij, wetend dat het niet zo is.
‘Nee, Doorenbos zat met zijn neus in andere zaken, ik heb zijn naam horen vallen tijdens de zaak Van Vliet, je weet wel, die witwas affaire in Zuid en natuurlijk die integriteitskwestie rond Blauw.’

Hij knikt, daar weet hij van. ‘Wie zou hem willen omleggen?’
‘Geen idee, vijanden zat zou ik zeggen.’
Hij slaat zijn biertje achterover en schudt Jan de hand. ‘Ik moet er vandoor, spreek je later.’
Jan houdt hem tegen. ‘Zeg, zie jij die ex van jou nog wel eens?’
Zonder antwoord te geven loopt hij weg. Wil hij nou iets met Marianne? Die ziet hem al aankomen.

Aan de overkant van de straat ziet hij het meisje van de kade staan, hij herkent haar meteen aan haar houding; ze schuifelt wat op en neer, en kijkt zoekend de straat in. Hij steekt een sigaret op om tijd te winnen, ondertussen kijkt hij in haar richting. Ze draagt een strakke lichtblauwe spijkerbroek met daaronder haar spierwitte sneakers. Als hij wil oversteken, loopt ze weg en voegt zich bij een groepje vriendinnen.

In de Uber denkt hij na. Waarom verzwijgt Jan zijn relatie met Doorenbos? Wat wil hij met Marianne, haar neuken? Doorenbos en Jan moeten elkaar gesproken hebben of in ieder geval informatie hebben uitgewisseld, anders zou hij niet in de database voorkomen.
Hij belt Karen om te vragen hoe het er voor staat, en vraagt haar tevens te kijken naar de relaties met Van Vliet, Blauw, Van den Brink en Voortstreeven. Ze belooft hem aan het einde van de middag een dossier te sturen.

Hij heeft geen zin om naar het Bureau terug te gaan en duikt een voor hem onbekend café in en bestelt twee biertjes. De eerste drinkt hij aan de bar in een teug leeg, de tweede neemt hij mee naar een tafeltje bij het raam. Hij staart naar zijn telefoon, niet wetend wat te doen. Het café is rustig, er speelt geen muziek, twee jongens staan aan de bar te discussiëren over of ze nu wel of niet politiek correct zijn. Het barmeisje mengt zich zo nu en dan in de discussie door de jongens om en om gelijk te geven, ze hebben het niet door, de discussie leidt tot niets.
Hij probeert Herman nog een keer te bellen, maar die neemt niet op. Dan belt hij naar zijn eigen huis, de vrouwenstem antwoordt: ‘Hallo.’
Zijn hart springt op. Ze is nog bij me. Hoe dan?
‘Ik ben klaar voor vandaag, ik kom zo,’ zegt hij droogjes.

‘Ha schat, wat fijn. Neem je een wijntje mee? Er was trouwens een man aan de deur, hij zocht jou.’
‘Wat is zijn naam?’
‘Heeft hij niet gezegd. Hij zei dat hij je wel zou vinden. Mooie man trouwens.’

‘Hoe zag hij eruit?’
‘Een zestiger met veel geld, mooi pak. Iemand die een chauffeur zou kunnen hebben.’
Herman
‘Zei hij nog iets?’

‘Nee, maar hij zag er wel moe en bezorgd uit, een beetje haastig.’

‘Wacht nog maar even met koken, ik ga eerst nog iets doen. Ik bel je.’

‘Kus schat, doe rustig aan.’

 

Herman was naar hem op zoek, dat moge duidelijk zijn. Hij gaat in zijn hoofd na waar hij Herman het meest gezien heeft, het is inmiddels lang geleden. Hij probeert De Sociëteit, hij kent Robert, de barman, anders zou hij er niet binnen komen, maar daar is Herman niet geweest; twee van Hermans collega’s, waarvan hij de naam niet weet, zitten bij de schouw een sigaar te roken, ze beweren dat ze Herman al een tijd niet gesproken hebben. 
Hij draait zich om en ziet in een nis Jan alleen aan een tafeltje zitten.
Het tikt Robert aan. ‘Hoelang zit hij daar al?’

‘Ik had hem nog niet gezien, hij zit er net,’
Robert neemt zijn dienblad en loopt naar Jan om een bestelling op te nemen. Dan ziet Jan hem ook, hij kijkt schichtig weg als hij aanstalten maakt om naar hem toe te gaan. Hij breekt zijn loop af en loopt naar een tafeltje achterin het zaaltje, hij heeft van daar zicht op de deur en op Jan. Hij wacht. Met wie heeft Jan een afspraak. Wilde hij me waarschuwen door zo schichtig weg te kijken?
Robert brengt hem nog een borrel. ‘Rare man, wil alleen een glas kraanwater.’

Waarom heb ik haar telefoonnummer niet, en hoe kan ik haar naam niet weten? Ze is er wel of ze is er niet, daar heb ik geen invloed op, ze is er als ik haar nodig heb, maar hoe weet ze dat hij naar haar verlangt? Hij steekt nog maar een sigaret op, het voordeel van De Sociëteit, waar men maling heeft aan het rookverbod.

Zijn telefoon licht op met een reeks berichten én gemiste oproepen. Zijn telefoon heeft in de vliegtuigmodes gestaan, hij vloekt. Hij wil een nummer terugbellen, maar het is een anonieme oproep. De berichten komen van Hendriks, zonder ze te lezen belt hij hem.
‘Jezus man, waar ben je, iedereen zoekt je,’ roept Hendriks in de telefoon. ‘Het gaat om Helga, ze heeft een ongeluk gehad.’

Hij staat te abrupt op, even is het zwart voor zijn ogen, hij duizelt en ziet dan zichzelf staan met de telefoon bij zijn oor, zijn mond staat open, alsof hij iets wil zeggen, zijn ogen staren naar het plafond en zijn lichaam helt naar achter. Een hand op zijn schouder doet hem ontwaken. In de verte hoort hij ‘Gaat het, je ziet een beetje pips. Ga even zitten.’

Twee armen drukken hem in zijn stoel. Hij voelt het klamme zweet op zijn rug, langzaam wordt hij zich gewaar van zijn omgeving. Robert kijkt hem bezorgd aan.
‘Iets te snel opgestaan, denk ik,’ zegt hij verontschuldigend.

Robert brengt hem een glas koud water, dat hij in een keer opdrinkt.

‘Helga heeft een ongeluk gehad,’ weet hij nog uit te brengen.

Uit de telefoon klinkt de stem van Hendriks nog steeds. ‘Je moet naar AMC, daar ligt ze, het gaat niet goed, jezus man waar ben je?’

Robert neemt de telefoon uit zijn hand en neemt het gesprek over. ‘Hij komt eraan,’ zegt Robert en hij neemt hem bij de arm en leidt hem naar de deur, maar in zijn ooghoek ziet hij Jan zitten die met zijn blik seint:, hij kijkt afwisselend naar de deur en zijn tafel.
Hij maakt zich los uit Roberts greep en strompelt naar de bar, daar gaat met zijn rug naar de deur op een kruk gaat zitten. Robert staat weer achter de bar als de deur opengaat en twee mannen binnenstappen. Via de spiegels achter de flessen drank ziet hij dat de mannen snel de ruimte in zich opnemen en zich begeven zich naar de tafel waar Jan zit, zonder een woord te zeggen gaan ze bij hem aan tafel zitten. Jan knikt alleen maar. Dan stapt Herman de zaak binnen, hij groet de heren bij de schouw vluchtig en loopt dan door naar de toiletruimte. Wat gebeurt hier?

Hij kan niet anders dan achter Herman aan gaan. Herman staat zijn handen te wassen aan een fonteintje en kijkt niet op als hij binnenkomt.

‘Stront aan de knikker,’ zegt hij tussen zijn tanden door. ‘Verdomde stront.’
Als hij opkijkt is hij verbaasd hem te zien, hij had duidelijk iemand anders verwacht. ‘Jij hier?’
‘Je zocht me, hoorde ik.’
‘Te laat, het is al te laat. Heb je gehoord van Helga? Ze zal zeker niet de laatste zijn.’
‘Helga ligt in het AMC, ik moet er heen, maar hoe weet jij van Helga?’
‘Helga is dood,’ zegt Herman bedroefd. ‘Eerst Doorenbos en nu Helga, wie volgt?’
‘Wat is er aan de hand Herman? Helga dood, hoe?’
‘Een ongeluk,’ zegt hij veelzeggend, ‘een verdomd ongeluk, ze hebben haar gewoon doodgereden op klaarlichte dag.’
‘Wie?’
Herman gromt alleen maar en maakt afwerende bewegingen met zijn hoofd. Hij neemt met natte hand een enveloppe uit zijn binnenzak en duwt het in zijn handen.

‘Hier, dit is alles wat ik voor je kan doen,’ zegt hij terwijl hij zich omdraait.

Hij trekt Herman aan zijn colbert, ‘Jan zit binnen, in het gezelschap van twee mannen, die ik niet eerder gezien heb. Heb jij een afspraak met hem?’

Herman schrikt, ‘Is Jan hier ook? Die hoort hier niet te zijn.’
‘Ik ga wel kijken’, zegt hij. Maar Jan is weg en de twee mannen ook. Robert gebaart naar de deur. Als hij terugkeert in de toiletruimte is Herman ook weg, verdwenen via de achteruitgang.

Karen klinkt overstuur aan de telefoon als hij haar belt. Ze begint te huilen als hij vertelt dat Helga dood is.

‘Maar Hendriks zei dat ze in het AMC ligt,’ snikt ze.

Hij probeert haar te kalmeren en gebiedt haar dat ze voorlopig op het Bureau moet blijven en Hendriks ook. Zelf neemt hij een Uber naar Zuid. Wat hij daar te zoeken heeft weet hij niet, maar iets in hem zegt hem dat hij daar moet zoeken. Waar is Jan gebleven en wie waren die twee gasten, wat bedoelde Hermans toen hij zei dat Helga niet de laatste zou zijn? Wie zit hierachter? Helga is dood, schijt. Helga is dood. Die had hij niet zien aankomen. Waarom Doorenbos?

Het heeft geen zin meer om naar het ziekenhuis te gaan. Hij laat zich afzetten bij Station-Zuid en loopt de Zuid-As op. Voor een hoog spiegelend kantoor blijft hij staan. Hij belt Rudy V, een oude schoolvriend die ergens in de toren kantoor houdt, tijdens het bellen kijkt hij omhoog alsof hij verwacht dat Rudy zijn hoofd naar buiten zal steken om hem de sleutel toe te werpen, zoals hij deed in de Queleinstraat (?). Rudy zit in de vastgoed, niet een grote jongen, maar hij kent veel mensen en is een goed luisteraar. Hij heeft wel eens wat in site info van hem gekregen; niet dat hij het had kunnen gebruiken, maar het had hem wel geholpen het wereldje enigszins te begrijpen.

Het kantoor van Eddy is te opzichtig ingericht, te pompeus, hij voelt zich ongemakkelijk als hij wegzakt in de zwart leren fauteuil en Eddy hem een whisky aanbiedt. Twee uur ‘s middags en dan aan de drank.
 ‘Heb je teveel Mad man gekeken,’ zegt hij lachend en neemt een sip van de whisky.  
Eddy houdt een sigaar voor hem maar die slaat hij af, wel steekt hij een sigaret op.
‘Wat brengt jou hier,’ vraagt Eddy. ‘Lang niet gezien, hoe is het met Marianne?’ Eddy zegt alleen ‘Oh’ als hij zijn gezicht in de kramp schiet, ‘Laat maar.’
‘Ken jij Doorenbos?’ hij laat even in het midden te vertellen dat hij dood is.
‘Die van die zaak Blauw? Ja, zeker, onze firma vertegenwoordigt hem, hoezo?’
‘Wat weet je van hem?’

‘Ik niets, ik weet alleen dat hij hier wel eens komt, ik kan wel vragen aan Sleutelvaart, die kent zijn dossier binnenste buiten.’

‘Nee, laat maar. Ik hoopte dat jij meer zou weten, een haakje, iets waarmee ik verder kan, ik zit vast.’

Eddy loopt naar zijn enorme bureau en pakt zijn laptop. Hij rommelt wat en overhandigt hem de computer.
‘Dit is wat wij hebben. Ik ga ff pissen,’ zegt hij veelzeggend.

Doorenbos heeft veel meer panden dan hij had verwacht, behalve 200 woningen ook nog eens vijftig bedrijfsobjecten. Doorenbos is een handige jongen, die naast zijn top baan ook nog een vermogen verdient aan verhuur. Hij steekt een usb-stick in de laptop en kopieert een flink aantal bestanden. Hij is klaar als Eddy terug is, hij heeft de laptop weer op het bureau gelegd en rookt rustig een sigaret. Ze babbelen nog wat.

Via de achteringang is hij het Bureau binnengeslopen en is meteen naar het Archief gegaan, hij heeft geen behoefte aan treurende collega’s en hij wil zeker Hendriks niet tegen het lijf lopen. Hij vindt Karen in een hoekje achter een laptop. Hij geeft haar de usb-stick.
‘Dit is vertrouwelijk, alleen bekijken op een offline computer en niets kopiëren.’ Karen kijkt hem verbaasd met rode ogen aan.

‘Het zou mooi zijn als je in de bestanden een relatie kunt vinden met de namen die ik je laatst gaf, maakt niet uit wat het is.’
Karen kijkt naar de stick en dan naar hem, het lijkt alsof ze in huilen wil uitbarsten, maar ze herstelt zich.
‘Mag ik al naar huis?,’ vraagt ze bedremmeld.
Hij is vergeten dat hij de opdracht heeft gegeven om het Bureau niet te verlaten.

‘Kun je ergens naartoe, niet naar huis? Vrienden of zo?’

Karen kijkt bang.
‘Uit voorzorg, ik wil niet dat jou iets overkomt. Het zal wel niets zijn, maar Helga is niet zo maar door een ongeluk omgekomen.’

Karen kijkt verschrikt. ‘Ik kan naar mijn zus.’
‘Doe dat, en als je morgen naar werk komt, neem dan een andere route dan normaal.‘ En als haar gezicht er wanhopiger gaat uitzien, ‘ik begrijp dat het verwarrend is en dat je maar een stagiaire bent, maar ik heb je nodig, ik kan niemand anders vertrouwen.’
Het lijken toverwoorden, want ze gaat rechterop zitten. ‘Ik heb een update naar je gemaild, ze hebben allemaal een relatie met Doorenbos, het nogal veel dus ik heb een samenvatting gemaakt.’

Hij kan haar wel kussen, maar laat dat niet merken.
‘Fijn,’ zegt hij alleen, ‘neem maar een taxi naar je zus.’ Hij duwt haar wat geld in haar handen.
‘Alleen cash betalen, geen Ubers.’

Ze lijkt het allemaal heel opwindend en spannend te vinden.

‘Ga nu maar, morgen verder.’

Als hij de deur achter zich dichttrekt heeft hij medelijden met haar, kan ze dit aan? Is ze niet te onervaren? Kan ik haar dit aandoen? Maar hij weet ook dat hij niet anders kan. Er is niemand op het Bureau die hem kan helpen.

Hij belt naar huis en spreekt de voicemail in als er niet wordt opgenomen. Zou ze zijn voicemail kunnen afluisteren?

Ook hij neemt een andere route naar huis dan normaal, hoewel hij zich realiseert dat zijn huisadres bij veel mensen bekend is. Voor hij zijn sleutel in het slot steekt, gaat de deur open. De vrouw laat hem binnen en kust hem vol op de mond. ‘Ach schat, een lange dag gehad?’

 

Midden in de nacht wordt hij wakker van rumoer rond het huis, de vrouw ligt naakt op haar buik te slapen. Voorzichtig kruipt hij het bed en gaat, zonder het licht aan te doen, naar de voorkamer. Tussen de vitrage door gluurt hij naar buiten, er staat een zwart busje voor de deur geparkeerd en twee mannen staan in het licht van de straatlantaarn een sigaret te roken. Hij herkent ze niet. Toch is hij er niet gerust op. Als een derde man zich bij hen voegt, schrikt hij want hij herkent hem meteen: De Bruijn, een notoire vechtersbaas en crimineel. Wat moet die hier?
Snel trekt hij zijn kleren aan en loert naar de drie mannen, die geen moeite voor doen niet gezien te worden. De Bruijn lijkt aanwijzingen te geven, hij wijst nu en dan in de richting van zijn huis en beweegt wild met zijn armen. De twee mannen knikken alleen maar. Dan stappen de twee mannen in het busje en rijden weg. De Bruijn blijft even staan en kijkt het busje na. Met zijn handen in zijn zakken slentert hij weg.
Zijn hart bonst in zijn keel en hij haalt gehaast adem, hij was op alles voorbereid, maar zou geen schijn van kans hebben gemaakt als hij had moeten vechten. Hij is klaar wakker. In de keuken schenkt hij een glas wijn in en drinkt het in een teug leeg. Was dit een waarschuwing? Intimidatie? Of was het toeval?
Hij voelt geen slaap, maar gaat toch op het bed liggen. De vrouw heeft zich op haar rug gedraaid en snurkt zachtjes, hij bekijkt haar goed. Ze heeft een geweldig mooi lichaam, bijna te mooi zoals het licht van buiten op haar buik schijnt, zachte donshaartjes rond haar navel, het kort geknipte schaamhaar op haar venusheuvel, hij bukt om haar kut nader te onderzoeken, ze beweegt alsof ze zijn adem op haar huid voelt, ze doet haar benen iets uit elkaar, lang blijft staren naar de gesloten schaamlippen.

Als hij ’s morgens wakker wordt is het bed leeg. Er staat een ontbijt op de keukentafel, met dampende koffie, maar de vrouw is weg. In de binnenzak van zijn colbert vindt hij de enveloppe die Herman hem had toegestopt. Helemaal vergeten. In de enveloppe zitten twee brieven: één van een advocatenkantoor aan Doorenbos, de ander is een gerechtelijk schrijven van de rechtbank. Snel scant hij beide brieven, maar kan er niets opmerkelijks in vinden.

Hij overweegt wat hij zal doen. Op het bureau is het waarschijnlijk hectisch en zal hij worden lastiggevallen met vragen waar hij nog geen antwoord op heeft of nog niet wil geven. Het liefst zou hij Doorenbos aan de tand voelen maar die is dood. Wat voerde die in zijn schild? Hij besluit de stoute schoenen aan te trekken.

Voor de deur van het riante huis van Doorenbos aan de Keizersgracht laat hij zich afzetten. Maar als hij aanbelt wordt er niet opengedaan, hij gaat langs de kade op een bankje zitten met uitzicht op de voordeur en rookt een sigaret. Hij probeert zich het huis te herinneren, hij was er ooit op een receptie geweest, kan hij via de tuin naar binnen? Op de eerste verdieping is het kantoor van Doorenbos, als hij daar eens binnen zou kunnen komen. Hij herinnert zich Doorenbos’ vrouw, veel jonger dan Doorenbos, vaag staat hem bij dat ze niet meer bij elkaar leefden. Hij wacht.

Hij bekijkt op zijn telefoon de kaart app en zoomt in op de binnentuinen. Is er een andere manier om dat huis binnen te komen? Bij de buren gaat de deur open, een jongen stapt naar buiten, die zich omdraait zich om een ouder dame gedag te kussen, waarschijnlijk zijn oma. De oude dame kijkt hem na als hij zijn fiets losmaakt en wegrijdt. Snel steekt hij de straat over en gebaart naar de dame, ‘Kunt u mij misschien helpen?’ vraagt hij vriendelijk als hij bij haar staat. Ze kijkt hem wantrouwend aan. Hij toont zijn identiteitsbewijs, maar zo snel dat ze het niet kan lezen. ‘Mevrouw Doorenbos heeft me gevraagd iets voor haar op te halen, ze zei dat u een reservesleutel heeft,’ zegt hij op goed geluk en tot zijn stomme verbazing pakt ze een sleutel uit een gangkastje en overhandigd het hem.
‘De buurvrouw heb ik al lang niet gezien, gaat het goed met haar?’
Hij mompelt wat en bedankt haar vriendelijk. De vrouw wil met hem meelopen, maar hij is snel binnen.
Het ruikt muf in de gang, op de meubels in de huiskamer ligt een grijze waas van stof en op de eetkamertafel liggen de resten van een ontbijt en aan de droge korsten gezien van enige tijd geleden. In het kantoor van Doorenbos op de eerste verdieping doorzoekt hij de laden van het bureau en een ladekastje. Op het eerste gezicht alleen oude papieren. Maar in de slaapkamer staat naast het bed op een nachtkastje een laptop. Het scherm is beveiligd, maar met 12345 als wachtwoord springt het scherm aan. Snel doorzoekt hij de e-mailbox.

Als hij even later Karen belt, maakt hij een afspraak om haar later die middag te ontmoeten, ze heeft bij haar zus geslapen in de Pijp, ze spreken af op de Cuyp. Eerst moet hij ergens anders langs. Hij moet Herman vinden. De e-mails die hij heeft gekopieerd op een USB-stick en een aantal documenten die hij had gelezen hadden nieuw licht op de zaak geworpen. Het liefst had hij de hele laptop meegenomen, maar dat had hij niet aangedurfd. De belangrijkste documentmappen had hij overgezet en hij had zijn sporen gewist met een zakdoek. De huissleutel had hij bij het weggaan bij de buurvrouw in de brievenbus laten glijden.

Waarom had Herman hem die twee brieven gegeven? Op de achterbank van de Uber bekijkt hij ze nog eens aandachtig. De brief van de advocaat is van een week geleden en bevestigt alleen een afspraak voor een consult voor vandaag elf uur op het kantoor van de advocaat. De brief van de rechtbank maant Doorenbos tot openbaarmaking van een rapport met als kenmerk Z/12021-03-X, met een dwangsom van duizend euro per dag. De brief is van twee maanden geleden.
De USB-stick bandt in zijn broekzak. Hij moet die aan Karen geven en haar een tijdlijn te laten maken. De belangrijkste e-mails waren van Herman aan Doorenbos geweest, waarin hij in zeer cryptische teksten waarschuwt voor een figuur die hij de Bonte Specht of de Specht noemt.
Hij besluit bij de advocaat langs te gaan.

Het statige kantoor van de advocaat ziet er verlaten uit, maar als hij bijna bij de voordeur is, gaat deze met een krakend geluid open zonder dat er iemand in deuropening verschijnt. Hij stapt naar binnen en de deur slaat automatisch achter hem dicht. Hij moet even wennen aan het duister en staat een beetje verloren in de centrale hal, twee marmeren trappen, bekleed met rode loper leiden naar een groot balkon op de eerste verdieping, waar hij een figuur ontwaard die naar hem gebaard omhoog te komen. Hij neemt de rechtertrap.

 

Boven aangekomen is de figuur verdwenen, wel ziet hij een deur op een kier staan waar een zwak licht uit ziet komen. Voorzichtig duwt hij de deur open.

‘Kom verder, ik verwachte je al’ zegt een barse stem vanachter een reusachtig bureau.
De advocaat , een man met lang grijs haar, een korte sik en een enorme krullende snor, bladert in een groot boek en wenkt hem te gaan zitten.

Hij zakt weg in het zachte leer van de fauteuil, hij kan maar net over het bureau heen kijken naar het gerimpelde gezicht erboven, twee zachte ogen kijken hem vriendelijk aan.

‘Je zult wel vragen hebben,’ zegt de snor, ‘maar laten we eerst even kennismaken. Wilt u koffie of thee?’

Hij schudt zijn hoofd, ‘Dank u vriendelijk’.

‘De zaak is,’ begint de snor,’ zeer gecompliceerd, maar is ook terug te brengen tot een A4-tje. Ik zal u de details besparen.’

De snor vertelt een warrig verhaal over een aantal lopende zaken waar hij mee bezig is, hij kan zijn gedachten er niet bijhouden, hij kijkt alleen naar de bewegende snor boven het bureau.

‘Doorenbos is een schurk,’ hoort hij de snor dan zeggen, ‘en dat zeg ik, zijn zaakwaarnemer nota bene.’

‘Was een schurk,’ verbetert hij de advocaat die vervolgens oprijst uit zijn stoel en dreigend, steunend met zijn handen op het bureau, naar hem vooroverbuigt. ‘Iemand is pas dood als al zijn zaken zijn afgehandeld, er is nog geen acte opgemaakt.’

Hij knikt instemmend naar de rijzige figuur die inmiddels weer een vage glimlach onder de snor laat zien.

‘Waarom is Doorenbos dood?’

De advocaat gaat weer zitten, met zijn armen over elkaar gevouwen kijkt hij meewarig naar hem.

‘Er zijn veel mensen die er voordeel van hebben dat hij dood is, hij had in de loop der jaren heel wat figuren in de tang genomen, met zijn duistere praktijken. Houdt u ook van jonge meisjes?’

Die vraag had hij niet verwacht, hij voelt dat hij bloost. Verschrikt ontkent hij zijn seksuele voorkeur ‘Nee, nee, ik ben meer van de rijpe vrouwen.’

De advocaat knikt bedachtzaam. ‘Dat hebben er meer gezegd, maar als ze in de verleiding worden gebracht, piepen ze anders.’

‘Chanteerde Doorenbos zijn relaties?’
‘Chanteren, afpersen, druk uitoefenen, het is maar hoe je het wilt noemen.’

‘En u wist daarvan?’

De advocaat schudt zijn hoofd, ’Nee niet van alle zaakjes was ik op de hoogte, een paar wel, van andere vermoedde ik het. Soms gingen de transacties iets te gemakkelijk.’ En na een pauze: ‘hij is er stinkend rijk mee geworden, maar daar heeft hij u niks meer aan.’

‘Doorenbos zou vandaag bij u op kantoor komen, daarom ben ik hier. Wat wilde u met hem bespreken?’

‘Ik wilde hem waarschuwen, de zaak liep uit de hand.’

‘En dossier Z/12021?’ Hij haalde de brief van de rechtbank uit zijn binnenzak.

‘Ja, ja dat dossier is de bron van alle kwaad.’

‘Wie heeft het?’

‘Het ligt ergens in een kluis, meen ik, geen idee waar. In ieder geval niet bij mij, goddank.’

‘Weet u wat erin staat?’

‘Niet de detail, wel in grote lijnen, het zijn overeenkomsten, vergunningen en aanbestedingen van verschillende bouwprojecten waar Doorenbos bij betrokken was. U kent de zaak Karremans, toch? Dat is nog maar het tipje van de ijsberg. Doorenbos wist dat als het dossier openbaar zou worden, hij de macht kwijt zou zijn. Hij had er de duizend euro dwangsom voor over.’

‘Overigens weten niet veel mensen van het bestaan ervan, de zaak werd achter gesloten deuren behandeld in een gerechtelijk vooronderzoek. Veel meer kan ik er trouwens niet over zeggen, de zaak loopt nog.’ Daarna zweeg de snor en richtte zijn blik weer op het grote boek voor hem. Na een stilte keek hij even op, ‘kan ik u nog ergens mee van dienst zijn?’

Natuurlijk had hij nog veel vragen, maar hij had niet de indruk dat de snor hem antwoorden zou verschaffen. Hij stond op en wilde de advocaat een hand geven, maar deze las rustig verder, zonder hem nog een blik waardig te gunnen.

Hij was niet veel wijzer geworden. Voor hij de deur uitliep, realiseerde hij zich dat hij de brief van de rechtbank op het bureau van de advocaat had laten liggen. Hij ging terug, in de gang hoorde hij de barse stem een gesprek voeren over de telefoon.

‘… die was hier ja, hij weet veel, misschien wel meer dan we denken. … ja dat ook nog, wanneer zullen we afspreken? … nee dan kan ik niet, ben een weekendje weg met M. Zaterdag kan. … ok zeven uur bij Troost. … en laat je niet gek maken ondertussen.’

Hij liep terug naar buiten, deed voorzichtig de voordeur open en belde opnieuw aan. Hij snelde de trap op en trof de advocaat in de deuropening.

‘Ik ben de brief van de rechtbank vergeten’ hij wilde langs de advocaat de kamer inlopen, maar die week niet.

‘Die heb ik opgeborgen,’ bromde de snor.  
Hij probeerde te protesteren maar de snor blokkeerde de doorgang, er zat niets anders op dan te verdwijnen.