Vernederende positie
De hoop op versmelting, de eeuwige hoop, het tanend verlangen naar vereniging. Het manzijn moet in de kamer wachten, tot het vrouwzijn hem zal verlossen. Het wachten is pijnlijk, mede door de vernederende positie die hij heeft. Zijn fantastisch verlangen voldoet niet aan het beeld dat het vrouwzijn van zichzelf wil zien, laat staan horen uit de mond van het manzijn. Adem stokt.
Het spel der natuur
Het vrouwzijn, zich van geen kwaad bewust speelt het spel der natuur. Omarmd alles dat vrouwzijn is en speelt met het manzijn naar believen. Het spel verandert het vrouwzijn en het manzijn maar men blijft koortsig verlangen.
Overdaad
Het vrouwzijn laat een limo voorkomen en organiseert een boodschappenreisje. Het manzijn mag mee, ...als hij zin heeft en zin zal hij hebben. Het manzijn met vertroebelde geest door het hersenloos gekakel van het vrouwzijn stemt toe en laat zich verleiden tot overdaad.
Toenadering
De boodschappenreis verloopt voorspoedig. Het manzijn zakt geriefelijk in het leer en laat zich rijden. Hij probeert het vrouwzijn te naderen maar weet dat hij behoedzaamheid te werk zal moeten gaan. Hij zal het vrouwzijn verrassen, dat stemt tot tevredenheid. En hij zal enthousiasme veinzen, hij zal geduldig kijken en luisteren en beoordelen. Hij zal een spiegel zijn; door te weten wat zij mooi vind en hij zal alleen maar zeggen wat ze horen wil en dat zijn, in mooie woorden omkleedde volzinnen die uit haar eigen mond voortkomen. Het manzijn zal het spel spelen zoals zij het gespeeld wil hebben. Hij zal haar aanvoelen op elk moment. Hij zal haar lezen en haar voorlezen uit haar eigen memoires en hij zal haar groter maken en geregeld zeggen dat ze geweldig is, als ze geweldig is maar ook als ze niet geweldig is zal hij zeggen dat zij toch. En al die tijd knaagt het verlangen, van aanraking..., van geur..., van gevoelen... En de hoop! De hoop van het manzijn om gretig weerwoord is tevergeefs.
Het vrouwzijn dicteert het manzijn en laat hem alleen achter in een kleine bistro terwijl zij zich laat verwennen door de warme handen van de minnaar.
Controle
Het manzijn weet dat het inhouden van en controle over zijn emoties zijn enige redding kunnen zijn. Als hij zou verzaken dan zal het vrouwzijn zich van hem ontdoen. Hij verzaakt niet maar wijt zich aan zijn taak haar te aanbidden en te koesteren, haar te beminnen en haar gerust te stellen dat zij voor hem de enige is, voor altijd.
Anuskramp
En terwijl het manzijn dat denkt, schiet een hevige pijnscheut door zijn liezen, naar zijn aars. Het manzijn hapt naar adem en verkrampt. De sluitspier rond zijn anus is hard en meedogenloos. De wortel van de penis zet zich schap en de drang tot poepen komt opzetten. Angstvallig kijkt het manzijn om zich heen, zweetdruppels staan op zijn voorhoofd en met zijn handen vormt hij een kom die hij tegen zijn mond aandrukt. Buiten adem probeert hij rust te krijgen van de hevige kramp van zijn anusspier die niet afneemt. Het manzijn slaat voorover, zijn hoofd tussen zijn benen en onrustig ademhalend in de kom van zijn handen. Hij zet zich schap.
Het manzijn hoort haar binnen komen, zit snel overeind en probeert het zweet van zijn voorhoofd te vegen zonder dat het vrouwzijn het ziet. Het lukt niet. Zijn kleren zijn doorweekt en het enige dat hem te doen staat is de ontlading te zoeken.<br />
Het vrouwzijn zijgt neer terwijl hij zwijgend opstaat.
Hyperventilatie
Hij probeert zich zo normaal mogelijk naar het toilet te begeven, zich mompelend verontschuldigend.
Op het toilet, het manzijn vloekt ingehouden, rukt hij zijn broek naar beneden en masseert met zijn vingers zijn sluitspier. Met een vinger probeert hij binnen te dringen, maar de spier wijkt niet, lijkt juist strakker te spannen en doet hem naar adem happen. Weer brengt hij zijn handen naar zijn mond en ademt in en uit in de kom van zijn handen. Zijn gedachten lijken geen vorm aan te kunnen nemen, zij wensen ongeacht te blijven. Paniekerig schudt het manzijn zijn broek verder naar beneden en voelt steun tegen de koude tegels van het toilet.
Scene VI
Het manzijn huivert en knijpt de benen bij elkaar.
Het vrouwzijn bekommert zich niet meer om het manzijn maar richt zich op het snijden van geurige groenten, het pureren van vruchten en het braden kapoen.
Het zonlicht dat door het keukenraam komt verlicht de grenenhouten tafel waaraan het manzijn verbouwereerd gaat zitten. Hij kijkt naar het fraaie achterwerk van het vrouwzijn en droomt zijn dromen zich warmend aan de zonnestralen. Het manzijn gaat verzitten om zijn manzijn te gerieven.
Scene VII
Op het toilet probeert het manzijn de kramp onder controle te krijgen niet wetende dat het vrouwzijn alweer is vertrokken. Rustig ademt hij in en uit en maant zijn gedachten tot rust. Maar de hevige kramp wil niet wijken. Een, daarna twee vingers weet het manzijn in zijn anus te duwen, de kringspier masserend, verlangend naar verlossing. Dan plotseling is de kramp weg en kan het manzijn opstaan. Wankel staat hij op zijn benen en koelt zijn gezicht met koud water.
Aanslag
In een afgelegen straat komt een auto met hoge snelheid aanrijden. Het glimmend chroom spat zonnestralen tegen de ramen. Gierende banden en het slaan van deuren is aankondiging van een arriveren. Een statige figuur, gekleed naar geheel eigen inzicht staat op het trottoir en biedt zijn arm de hoogblonde diva aan zijn zijde. Zij weigert lachend en loopt de treden van de trap op naar de hoge voordeur die bij aankomst op de laatste trede krakend opengaat en in het deurgat een met armen gespreide vrouw doet verschijnen. Ze is oud en moe, maar opgewekt en vrolijk en blij blond te zien. Het manzijn negeert zij beleefd. Hèm boeit het niet, hij staat er boven.
Hereniging
Lachend en kirrend vallen de vrouwen elkaar in de armen en kussen elkaar teder op de mond. Het manzijn huivert, de intimiteit van de dames verafschuwd hem in grote maten en hij vermoedt tong! De relatie tussen de vrouwen is te gecompliceerd voor zijn manzijn, en hij wendt zijn gezicht af, zich een weg banend naar de gang en even later de rookkamer, alwaar hij snel in een hoek in een ruime fauteuil gaat zitten en een sigaret op steekt. Het zilveren sigarettendoosje legt hij naast zijn mobiele telefoon op de bijzettafel.
Hij schikt van de aanwezigheid van nog een manzijn in de kamer en gaat rechtop zitten.
Ze is gearriveerd, zegt hij, de rook van zijn sigaret uitblazend. De blauwe wolk wordt doorboort door zonnestralen. Hij wuift de wolk met langzame armbeweging.
[de blauwe rook hangt loom in de kamer, flarden draaien traag door elkaar heen tot het moment dat de hand de wolk doorboord en een hevig bewegen teweeg brengt. Een turbulente wolk, bijkans in de vorm van een orkaan draait door de kamer, wervelt rond de lamp aan het plafond en lost op.] Hij dooft zijn sigaret.
Weet u waar ze nu is?; De mannen kijken elkaar aan.
In het portaal zegt hij na een kort zwijgen. Het maakt niet uit, wij zijn onbelangrijk!
Spreek voor u zelf zegt het manzijn bij het raam bars. Hij kijkt weer naar buiten.
Het manzijn steekt een nieuwe sigaret op en met schijnbare rust trekt hij de rook naar binnen, de top van de sigaret blijft lang opgloeien. Hij pakt een krant van de tafel en scanned de koppen op de voorpagina.
Hij legt zuchtend de krant weer weg.
[het topje van de sigaret gloeit oranje en de randen van het blanke wit van het sigarettenpapier kleurt rood, even heerst daar rust, licht geknetter.]
Omhelsing
Het vrouwzijn is nog niet uit de verstrengeling ontheven. Zacht aaiend over glad haar en kleine kusjes op voorhoofd en wangen. Het is warm in het portaal. Ze maken zich los uit de omhelzing. Het jongding rent de trap op en trekt het andere vrouwzijn bij de hand omhoog. Bij het voorgaan tilt ze haar rokken op en toont haar derrière. Al het vrouwzijn lacht, ook het vrouwzijn dat boven aan de trap wacht en het vrouwzijn in de belendende kamers.
Lust en begeerte
In een van de kamers ligt een meisje vredig te slapen. Zij hoort het rumoer op de overloop niet en droomt van wat daar op dat moment gebeurd: de aankomst van een meesteres. In het huis waar de geschiedenis slechts hoorbaar is in de echo's van in een ver verleden gesproken woorden, loopt het over van lust en begeerte in een sfeer van vrijheid onder gezag. In de benedenkamer zwijgt het manzijn geduldig. En in de kelder wordt zachtjes gehuild.
De volgende dag
Als de volgende dag aanbreekt met hevige storm en onweer is ook het vrouwelijk gekir verstomd. Vermoeid zijn ze in elkaars armen ingeslapen en pas laat in de dag zullen zij weer ontwaken.
Als ik over de reling kijk -naar het onder mij uitgestrekte zonovergoten landschap met in de verre verte de stad Rigorro del Piedro-, slaat de zenuw mij om het hart. De sprong is zo gemaakt en in gedachten lig ik al beneden in de afgrond.
[de toppen van de naaldbomen zwieren langzaam heen en weer, een klein vogeltje houdt zich op een tak handig in balans en laat met zich spelen door de wind]
De val
Het ravijn onder mij is diep en hard. De verbeelding laat mij de val vallen en ik duikel over de reling. Mijn buik eerst wordt diep ingedrukt, de reling raakt mijn bekken, een stekende pijn verlamd mijn benen en voorover ga ik op weg naar de diepte. Ik verbeeld mij een boom waarvan de takken mij zullen opvangen. Ik verbeeld mij een berg hooi die mijn val zal breken. Ik verbeeld mij dat er geen afgrond is maar het zachte gras van een voorjaarsweide. Ik val wel maar breken zal ik niets. Eerder zou ik vliegen. Als ik goed kijk zie ik de daken van de stad, ver weg aan de horizon. De stad met vertier, de stad van voedsel en drank vooral want uitgehongerd en dorstig ben ik. De laatste keer dat ik gelaafd ben is niet meer in mijn herinnering aanwezig en tandeloos ga ik door het leven. Ik leef van wat ik zie en ik zie dat ik leef van wat ik zie.
De twee vrouwen die op de overloop staan te praten, wachtend op een vrije toilet. Ze zijn schaars gekleed. Als het manzijn maar enigszins zicht zou hebben op het tafereel dan zou hij zich willen bewijzen.
Het manzijn klaagt, gewikkeld in een stijf laken, steen en been en rochelend loop hij even later de badkamer binnen waar een vreemd vermoeid spiegelbeeld hem groet. Hij slaat er geen acht op!
Terwijl het huis tot leven komt blijkt het raadsel van de vorige dag opgelost. Een van de meisjes heeft de gordijnen geopend in de veronderstelling duister tegen te komen maar het is wederom licht. Ze had graag nog even in het duister gestaard, maar boven verwachting was de zon weer opgekomen en verlichtte het de bloeiende bloementuin achter het huis. Ze knippert met haar ogen voor een kort moment verblindt door de zon die een straal naar haar olijk gezicht stuurt.
In de blindheid ziet ze niet het manzijn voorbij het raam schieten die in het voorbijgaan naar binnen gluurt op zoek naar vrouwelijk schoon. Ook ziet ze niet dat het manzijn door zijn knieën gaat, kruipend naar het raam komt. Blij als een kind rent ze de gang op om het blijde nieuws te verkondigen: het is dag geworden en iedereen moet het weten. De naïviteit van het meisje kan het manzijn bekoren die knorrig wakker wordt onder de warme stralen van de douche,
Al snel na het overdadige ontbijt heeft het vrouwzijn zich teruggetrokken in haar domeinen om zich te verfrissen en kleden voor de dag. En een mooi dag zal het zijn. Het manzijn rookt knorrig een sigaret op de veranda, hij weet dat het zijn tijd zal duren voor hij weer kan optreden en zijn ware aard zou kunnen laten spreken. De macht van het vrouwzijn is hem een doorn in zijn manzijn. Het vrouwzijn dient gepaaid en verrast te worden. Maar het tastbare vrouwzijn blijft hem vooralsnog onthouden. Niet uit wreedheid, maar uit onwetendheid van zijn ware aard, die hij op zijn buurt verhuld om de schaamte niet te hoeven voelen, in een eenzame verstijfdheid. Hij moet bloeden. Als hij zijn ware aard zou doen laten gelden dan zou hij dansend over straat rennen, op zijn handen lopen, aan de kozijnen hangen en zingen en dansen en springen. Maar het aardse onderdrukt zijn ware ik , aardse luiheid vermengt met alle genot van de wereld, maal twee en het vrouwzijn aan zijn zij ter vergrijp.
Op haar beurt is het vrouwzijn hevig verwikkeld in een innerlijke strijd.
Niet al het vrouwzijn wil zomaar de deur uit. Kijken is leuk maar er zijn grenzen. Er is vrouwzijn in de keuken bijeengekomen met grootse plannen en die duldt geen hersenloos gedwaal in het dal van verplichtingen. Het zijn plannen waar de innerlijke mens bij zou jubelen, maagstrelend en darmverlichtend. Het vrouwzijn weet wat ze doet met de ingrediënten. Zij snijdt knapperig vers look van alle soorten, en wast van de wortels de aarde. Dauwverse vruchten in glanzende schalen. En het vrouwzijn geniet van het samengaan der geneugten, de geboorte van een nieuwe smaak. Zij opent potten met kruiden en snijdt vers uit de tuin. En rijkelijk worden de smaken en geuren gemengd in een onovertroffen maaltijd dat uitnodigt tot een bacchanaal . Zij sprenkelt met water, giet glazen vol en ze bedwelmt de geesten met zoete geuren en de tongen scherpe sauzen. Van de knof en het look. Het vrouwzijn praat. Zij praat over de dingen. Over al de dingen. Over alle dingen die gezegd worden en alle dingen die gezegd zouden moeten worden en alle dingen die niet gezegd werden maar toch gezegd moesten worden en alle dingen die niet gezegd zijn en nu ook niet gezegd mogen worden en alle dingen die niet gezegd worden omdat ze niet gezegd mogen worden, daarover praat het vrouwzijn, al die dingen en meer.
Het manzijn keert in zichzelf en mokt. Het manzijn is eenzaam in zijn geluk beleven. . En het manzijn bespeurt een mogelijkheid van euforie. Maar het is slechts fantasie. En wederom kruipt het manzijn in zijn schulp en koestert zijn eigen wereld.(...)