Samenvatting: een man houdt er 12 vrouwen op na. Hij houdt hen geboeid en met een prop in de mond opgesloten in een groot huis midden in de stad. Hij verzorgt hen heel goed. Meer dan goed. Hij wil meer vrouwen en gaat op zoek. Het wordt hem moeilijk gemaakt door de aanhoudende publiciteit rond de verdwenen vrouwen om nummer 13 te vinden. ] (ongecorrigeerd) [Werktitel]
Het leven van een autistische manisch depressieve schizofrene psychopaat.
[Vertelstem Siem]
Ik had veel. Ik had veel van alles. Dingen die iedereen wil hebben. Dingen die iedereen heeft en die ik wil hebben. En ik heb ze ook. Of beter gezegd ik had ze.’ Siem omklemt met beide handen het stuur. Hij trekt en duwt zodat het in zijn handen trilt.
‘Ze hebben me alles afgenomen, alles wat ik had. Maar ik zal het terugkrijgen. Daar zal ik voor zorgen.’ Hij draait met zijn auto de rustige helder verlichtte Valkenierstraat in. De huizen staan hier wijd uit elkaar. Er is voor iedereen ruimte, in tegenstelling tot de rest van de stad waar iedereen bovenop elkaar woont. Het is er aangenaam rustig, een oude dam veegt de stoep voor haar deur en een klein jongetje rijdt met zijn driewieler voor zijn huis. Hij parkeert de auto op de oprit voor de garage en kijkt in zijn spiegels.
Nog steeds heb ik veel dingen die andere mensen willen hebben, maar even zoveel dingen hebben ze van me afgepakt. Zomaar. Zonder reden,’ Hij kan zichzelf horen denken, zo doordrongen is hij van zijn gedachten.
‘Ben ik even een blokje om en als ik terugkom is alles weg. Ik had niks meer, alleen de kleren die ik aanhad. En me shag. En een portemonnee. En een schone zakdoek. Mijn schone zakdoek met insigne. Oh ja en een Zippo.’ Siem lacht in zichzelf. Hij opent de garagedeur.
‘En toen ik vroeg waar alles was, hebben ze me ruw tegen de grond geduwd en geschopt en geslagen. Weet ik veel waarom. Gewoon omdat ik het was en zij er waren. Ik weet het niet.’ In de garage blijft hij nog even in de auto zitten.
Het huis ziet er verlaten uit. De rolluiken zijn dicht. De tuin is droog en kaal. Er ligt wat rommel naast de voordeur. De buren beweren dat het een safehouse geweest is van een buitenlandse mogendheid. Nu is het van hem.
‘Natuurlijk pak ik ze terug en veel gemener dan zij mij geraakt hebben. Ik heb ze bij de ballen. En ze zullen lijden. ‘Uiteindelijk zullen ze voor me kruipen. Ik heb ze bij de ballen of beter gezegd: ik heb wat hun het dierbaarste is; hun meiden, daarmee raak je ze het hardst.’
De meiden
‘Die eikels hadden het eerst niet eens door. Die meiden verdwenen gewoon onder hun ogen. En zij konden hun niet meer vinden. Nooit meer. Dat was een strop. Geen meiden meer.’
Maurice houdt alles in de gaten, zorgt ervoor dat hij niet gevolgd wordt, hij wil onder geen beding dat mensen weten waar hij woont.
'Het was nooit mijn bedoeling geweest die meiden iets aan te doen, maar ze maakten het er naar. Hoe kon ik weten dat ze zo gevoelig zijn.’ Als hij naar binnen gaat kijkt hij altijd over mijn schouder en sluit hij de deur zorgvuldig.
‘Ik heb geen eerdere ervaring met meisjes. Ik snap niks van hun gekrakeel, ze willen van alles, maar ik begrijp niet wat.' Hij is moe maar hij heeft nog veel werk te verzetten.
In de huiskamer zitten en liggen meiden met de handen strak aan elkaar gebonden en een prop in hun mond.
Een voor een geeft hij ze wat water en te eten. '
Dat ze weg willen, dat ik moet ophouden hen te kwellen. Dat moeten zij zeggen! Zij zijn de kwelgeesten. Ze kunnen alleen jammeren en huilen. In plaats dat ze nou hun trots tonen en het mij gemakkelijk maken.'
Hij aait de meisjes vriendelijk. Het zijn er nu twaalf. Gestript tot op hun ondergoed, hij heeft geen tijd om ze aan en uit te kleden elke dag. Hij kookt de maaltijden. Hij doet alles. En daarna moet hij ze naar hun bed slepen.
Op straat ziet hij de wanhopige blikken van de jongens en de mannen een voor een verdwijnen hun vrouwen. Ze zoeken naar konten, dijen, verleidelijke decolleté. Weg zijn ze, die meiden. Geen meiden meer.’
‘Het verbaast me eerlijk gezegd niets dat ze bij hun zoektocht mijn huis overslaan, ik ben geen partij. Op mij rekenen ze niet. Ze snappen me niet, dus daarom negeren ze me. En ik kan me goed onzichtbaar maken.’
Hij loopt de supermarkt binnen en beweegt zich zo onopvallend mogelijk terwijl hij uitvoerig boodschappen doet. Hij gaat gaat van winkel tot winkel, de boodschappen verdelend over verschillende locaties zodat het niet teveel opvalt: tien pakken maandverband aanschaffen kan bijna niet onopvallend.
Het voeren van de vrouwen is een lastige klus, hij voedt ze een voor een, anders zouden ze met elkaar kunnen kletsen en herrie maken. Maurice voert hen nadat hij ze een tijdje heeft laten verhongeren zodat zij, als hij hen te eten geeft zij zo gulzig schokken dat ze geen tijd hebben om iets te zeggen. Eerst een slok water, die proesten ze bijkans uit van de dorst, en dan een stuk brood met spek en een stuk wortel of een lekker bord soep en dan snel de prop er weer in.’
‘Eigenlijk valt het ook wel mee, meiden houden. Ik hoef alleen mijn vinger maar te laten zien en ze zijn rustig, ze weten onderhand wat ik daarmee kan doen.’
(…)
Voederen
Maurice loopt door de kamer, tilt een van de meiden op en zet haar neer op een stoel. Dan neem hij de prop uit haar mond en duwt een lepel soep in haar mond. Ze probeert te slikken, ze heeft honger. Dan veeg hij de soep met een doek van haar zachte huid. Even raakt hij haar borst aan.
Hij verzorg hen als geen ander: hij wast hen, verschoont hun ondergoed, borstelt hun haar, werkt hun make-up bij, helpt hen op het toilet en wisselt maandverband en tampons.
Hij zou uren naar hen kunnen kijken, hoewel ze niet altijd even verliefd terugkijken, maar daar heeft hij amper tijd voor.
'Ik zou willen dat ze ook van mij houden. Ik ben geduldig. Ik ben gelukkig.’
Hij behandelt hen zachtaardig en vriendelijk, maar als er een tegenstribbelt krijgt ze geen eten, dan legt hij haar terug in de kamer en negeert haar een tijdje.
Het huis ruikt bedompt en hij besluit een omheining te bouwen zodat hij de luiken kan openen en frisse lucht kan binnen laten.
Hij bouwt een hoge schutting rond de achtertuin en onder de boom maakt hij een zithoek. 'Het is hem opgevallen dat de meiden wat bleek worden. Zonder frisse lucht en een beetje zon verpieteren ze. Bij toerbeurt legt hij ze in de zon, smeert hun lijven in met zonnebrandcrème en draait hen nu en dan op hun buik zdat ze van alle kanten beschenen worden.
Als ze rustig zijn krijgen ze een beloning. Bonbons of een cocktail.
‘Ik denk dat ik twee van de meiden binnenkort wat meer bewegingsvrijheid geef, ik zet ze achter het aanrecht en laat ze de afwas doen. Sommige lijken zich iets meer neer te leggen bij hun lot en verzetten zich niet meer als ik hun haar borstel.’
‘Ze zijn allemaal in hun soort de mooiste.’
De jongens en de ouders maken zich hevig zorgen. Er is een grote zoektocht en de politie houdt zich met de verdwijningen bezig.
Er is een verband gelegd tussen de verdwijning van een aantal vrouwen, maar ze zijn nog niet allemaal als vermist opgegeven.
‘Ik zie de onrust in de ogen van de jongens als ik ze op straat tegenkom. Ze draaien rondjes. Ze worden onrustig nu de meiden er niet zijn.’
Alle mannen zijn ondertussen aangehouden en ondervraagd. Ze worden verdacht.’
'De meiden verdwijnen niet zomaar, toch?'
Hij hang rond in bars en dancings, biedt een meisje een drankje aan en probeert zichzelf populair te maken. Niet te opvallend natuurlijk.
Hij laat de meiden thuis wat meer bewegen. 'Als ze maar de hele tijd stil zitten zakken ze in. Aan plompe meiden heb je niks.'Hij laat ze rennen op een loopband en masseert ze daarna een voor een met geurende massageolie. Hij houdt ervan met vette handen hun glimmende huid in te wrijven en hun spieren te kneden.
Als hij alle meiden gevoerd heeft verlaat hij het huis en stapt in zijn taxi. Om dit alles te kunnen doen heeft hij geld nodig, veel geld. Hij moet meer manieren vinden om aan geld te komen.
Hij rijdt de straat uit de drukke stad in, langzaam rijdend zoekend naar klanten. Hij heeft wel een taxiradio maar hij reageert niet op de oproepen van de centrale. Hij steelt de klanten van collega's. Als hij dichtbij genoeg is van de opstapplek, slaat hij toe en rijdt naar een adres waar de centrale melding van een klant maakt. Als hij eerder is dan de collega die de oproep heeft aangenomen én de klant snel naar buiten komt, dan heeft hij een kans.
Alleen als de vrouwen slapen heeft hij tijd om het huis uit te gaan. Daarom is hij nachtdiensten gaan draaien op de taxi.
Maurice stopt voor een groot herenhuis, waar net een jonge vrouw naar buiten komt die naar hem zwaait. Zijn hart klopt in zijn keel. Hij gaat op de remmen staan. Haastig stapt hij uit om de deur voor de vrouw open te doen. Ze stapt lachend in. Met een sierlijk gebaar sluit hij de deur.
Na zijn dienst is hij altijd bang dat er iets is misgegaan. Hij is bang dat de vrouwen zijn ontdekt of dat er een gevlucht is. Hij is altijd weer opgelucht als hij ze allemaal rustig ziet slapen.Hij loopt dan het hele huis door en aai ze, een voor een over hun hoofd.
'Ik zou ze wel willen kussen maar dat kan ik nog niet. Ze houden nog niet genoeg van mij.’
De jonge vrouw wenst naar een hotel gebracht te worden, iets chique en duur, want ze houdt van luxe, zegt ze. Hij trekt snel op en vergrendelt de deur.
Via zijn spiegel houdt hij zijn passagier in de gaten. Hij gluurt naar haar borsten.
“Mevrouw welk hotel zal het zijn?”
“Rijdt u me maar naar het Hilton!” Hij keert de auto met een wijde boog en maakt vaart.
“Heeft u haast”
“Nee hoor. Doet u maar rustig aan.”
Maurice laat het gas los en mindert vaart. Hij kijkt haar verlangend aan.
“Is er wat?”
De jonge vrouw kijkt verschikt.
Maurice ontspant.
“ Houdt u van oesters?”
“Oesters?” Hij kijkt haar even over de schouder aan. “Ja oesters. Houdt u daarvan?”
“Ze glimlacht. Jawel hoor, maar rijdt nu maar naar het Hilton.”
Zo nu en dan mengt hij zich onder de jongens om te horen waar ze het over hebben. Zijn vermoedens zijn juist, ze kunnen het alleen nog maar over de verdwenen vrouwen hebben.
'En nu niet alleen meer over konten en dijen die veelvuldig moeten bewegen en waar je van alles tussen en in kunt steken, maar ook over liefde en gemis. Wat zij niet hebben, heb ik in veelvoud. ‘
Maurice vermoedt dat deze jonge vrouw in zijn taxi bevriend is met een van de jongens, maar zeker weten doet hij het niet.
“Heeft u verkering?”
De vrouw lacht, iets wrangs is in haar ogen te lezen. Ze kijkt weg. Maurice brengt de bekoorlijke jonge vrouw naar haar hotel en rijdt de stad weer in.
Het is een mengeling van rancune en lust, van hebben en verlangen, van een onlesbare onverzadigbare onbevredigde wil naar meer en anders.
Het gebeurt de laatste tijd steeds minder dat de vrouwen boos en geïrriteerd zijn als hij hen geholpen heeft op het toilet of onder de douche. Heel soms bespeurt hij een glimlach of een twinkeling.
Maurice staat aan het eind van de bar en drinkt een biertje, een kleintje, hij is voorzichtig als hij nog moet rijden.
Zijn wereld is niet volmaakt als hij niet met zijn vrouwen is. Er knaagt iets als hij op de wagen zit of uit huis is voor een boodschap. Het gemis is zo groot dat het hem lichamelijk aantast. Hij voelt het. Zijn maag gaat in de knoop en zijn hoofd loopt rood aan. Hij begint verschrikkelijk te transpireren. Hij krijgt het koud en begint onbedaarlijk te rillen. Hij weet dat hij naar zijn vrouwen toe moet maar hij kan zich door het ongemak nauwelijks bewegen.
De schichtige blikken van de jongens buiten vergenoegen hem. Ze denken dat ze de verloren vriendinnen kunnen vergeten, maar de herinnering knaagt en de stoeptegels onder hun voeten wankelen.
Hij sleept de meiden van de kamer naar de tuin, naar de wc, naar de douche, heen en weer. Het begint hem te duizelen, overal naakte en halfnaakte vrouwen die nu en dan boos dan weer angstig, soms lachend, vaker huilend naar hem kijken. Hij is zachtzinnig maar hij heeft haast en soms gebeurt er een ongelukje.
Hij is nieuwsgierig naar een tijd waar de orde is verstoord, waar gezag is weggevallen en overleven geldt. Maurice lacht.
"Het lijkt me geweldig als een fikse crisis, ik bedoel een echte crisis toeslaat en ons ontredderd achterlaat. Ons op onszelf terugwerpt om weer van de basis te moeten beginnen. Een gedecimeerde bevolking door, wat dies meer zij , ... rampen, epidemieën.’
‘Wie zou er overleven? Wie pakt draad zo op? De mensen die al in de schijt zitten! En dat zijn wij!’, betoogt Maurice bij zichzelf.
Simone, die net binnen is komen lopen kust hem niet. Ze kijkt hem even strak aan zonder met haar ogen te knipperen. Wel trilt een spiertje bij haar mondhoek. Hij ziet het.
Maurice loopt de slaapkamer in en bergt een pistool op die hij onder zijn shirt vandaan getrokken heeft. Hij is onrustig. Het is alsof hij wacht op een gebeurtenis.
'Maurice, Maurice’ de stem klinkt luid en van heel dichtbij. Hij geeft geen antwoord. Hij schenkt zich een glas whiskey in en gaat languit op het bed liggen.
Mijn oom, die voor het gemak maar gewoon zo heet, loopt elke morgen naar het raam en opent het op een kier. Het is een ritueel. Mijn oom is dan ook altijd de eerste die iets positiefs kan zeggen in de hoop dat anderen zijn woorden zullen herhalen. Hij is origineel, mijn oom. Zodra de fluit klinkt zegt hij mooie dingen over het ochtendgloren of maakt hij iemand een compliment. Het is nog nooit gebeurd dat de fluit niet klonk, niet bij mijn weten, mijn oom heeft dan ook elke morgen een nieuwe positieve spreuk. Hij is onnavolgbaar. Mijn neven halen grappen met hem uit. Ze blazen op hun eigen fluit. Mijn oom raakt daardoor in de war en weet niet op tijd een positieve spreuk te bedenken. Hij is dan reuze in de put. Vaak tot de volgende fluit blijft hij op zijn kamer met de gordijnen dicht. (...)