Brieven aan mijn dode vrienden 2: A-M

Lieve A-M. Het is nooit een eerlijk verhaal. Er zijn altijd reserves. Maar in dit geval moet ik waarheidsgetrouw zijn. Het is jouw dood, maar het is mijn verlies. Eenzaam sterven is verschrikkelijk, de schuld van de achterblijvers is groter dan het afscheid van het leven. Schuld groeit, als je er geen korte metten mee maakt, dan groeit het buiten proportie en kun je de last niet meer dragen. 

Natuurlijk had ik graag vaker aan je bed willen zitten, misschien alleen om je hand vast te houden, maar er in ieder geval te zijn, in die laatste dagen. Waarom was ik er niet? Kon ik het niet opbrengen? Is de angst voor de dood, angst voor zieke mensen, angst besmet te worden, angst zelf te sterven, groter dan de liefde voor jou? In jouw aanwezigheid zijn.

Lieve A-M, natuurlijk had ik er vaker willen zijn, samen met jou muziek luisteren, praten, lachen, maar de poorten naar het grote niets staan op een kier, daar waar het duister, het niet-meer-bestaan, wacht op jouw komst. Je ging op in het alles-en-niets, je einde naderde.   

Tegen de dood spreekt men niet. Sorry zeggen kan niet meer. A-M, je verdiende het om waardig afscheid te kunnen nemen van je vrienden. 

Waarom sloot je meneer B. uit? Waarom mocht hij niet aan jouw bed komen staan? Waarom hield je te krampachtig vast aan je principes? Omdat het principes zijn of vanwege koppig gedrag? Het komt van twee kanten, dat weet ik, maar vergis je niet, je was geen gemakkelijke tante.

Ik zie je voor me, stukjes mascara kleven in je wimpers, en de lippenstift om je lippen gesmeerd, meer dan erop en het zenuwachtige knipperen van je ogen, ik hoefde maar maar met een hand te wapperen.

Nu zeggen we, om onszelf te troosten, A-M wilde niet oud worden, je wilde niet aftakelen, jouw grootste angst was de jeugd te verliezen, maar wat graag zou ik jou oud hebben zien worden. Ik vraag me nog steeds af waarom je er niet bent. Het is niet te bevatten.

Je bent er niet en je bent er wel. Je bent er voor mij zolang ik leef, zoals ik je altijd mijn onvoorwaardelijke vriendschap heb gegeven, fysiek ben je niet, maar nog vaak denk ik aan je. Wat houd ik in leven? Een gedachte of herinnering? Of draag ik bij tot jouw voortbestaan, je bent de som van onze herinneringen.

Je verdiend het om her-dacht te worden. Ik wil je graag her-denken, je zelfs een nieuw leven schenken, dat in dit verhaal kan voortleven. Wat zou jij nu denken? Wat zou jij nu zeggen? Waarom draag je je haar nog steeds in dat oude model, en dat buikje is niet erg, dat had je sowieso van jezelf. Wind je maar niet op, ik bedoel het grappig. Ja, A-M, daar ben je dan. Terug van weggeweest. Nog een frutsch?

Je bent er wel en je bent er niet, je bent vooral een hele berg herinneringen en gevoelens. Zo wezenlijk ben je en meer kun je worden, want ik kan jou een nieuw leven geven, ik kan jou laten groeien tot wat je was en daarbuiten. Het vervolg
Over welke aanwezigheid mogen we praten? Fysiek is A-M er niet meer, maar zij spreekt in de herinnering van haar vrienden. Het spreekt voor zich dat niet alle ontboezemingen aan iedereen worden toevertrouwd. Ook de privacy van de overledenen dient gerespecteerd te worden, echter omdat het hier lectuur betreft, is enige vrijheid genomen. De personages in dit verhaal zijn gebaseerd op de vrienden van A-M, maar geen van de gebeurtenissen die worden beschreven zijn door hen meegemaakt, op een enkele unieke na. Alleen de betreffende personen weten dit.  

Voor het gemak heet A-M vanaf nu. Magda

< Magda buigt voorover en pakt het kind uit de wieg. Onwennig nog, ze beeft een beetje. Het kind lacht naar haar en steekt zijn armpjes uit. In de tijd dat ze nog geen kind had, was ze er altijd van overtuigd geweest dat er al genoeg kinderen op de wereld stonden en dat zij niet van plan was er een bij te zetten. Dat veranderde natuurlijk op het moment van verwekken, die omslag, die ommekeer, want die ene keer toen, toen Paul zijn sperma bij haar naar binnen spoot voelde ze dat ze moeder was geworden, ze was er van overtuigd dat ze had gevoeld dat het eitje werd bevrucht, dat ze het binnendringen twee keer had gevoeld, namelijk de stoot van Paul die haar vol spuit en de spermatoide die het eitje binnendringt, naar binnen wurmt zogezegd. Zij had het niet onbewust gevoeld, nee ze was echt kraakhelder, het intense orgasme dat ze had gevoeld was de voorbode geweest, ze was klaar om te ontvangen.

Wat heeft ze gedaan? De biologie heeft het gewonnen van de activiste. Ze realiseert zich dat de verantwoordelijkheid groot is en dat als het dan toch moest gebeuren, ze er dan ook alles van zou maken om dit kind een toekomst te geven, gefundeerd op haar onverzettelijke geldingsdrang, en overtuigingen. Ze zou deze man opvoeden om een verschil te maken. 

Ze houdt het kind, zijn naam is Joris, maar hij zit onder te stront. Magda slaakt een kreet en legt het kind terug. Daar had ze even niet op gerekend. Haar eerste ingeving is vluchten, weg uit die kamer, weg van die ondraaglijke geur, maar ze herstelt zich snel, draait zich lachend om naar de afwachtende Joris, die stront geen enkel probleem vindt. Ze walgt als ze de luier opent.  

In haar voormoederse tijd was het eigenlijk nooit in haar opgekomen dat baboes ook kunnen stinken, want de baby's die ze in haar armen had gehad roken stuk voor stuk heerlijk, knuffelbaar. Waarom had de natuur er niet voor gezorgd dat moeders de stront van hun baby's naar bloemetjes vinden ruiken, of tenminste reukloos. Ze probeert niet door haar neus ademhalen, wat maar ternauwernood lukt.

De vlucht reflex blijft actief als ze met een doekje de billen schoon probeert te maken, de stront zit stevig vastgeplakt en wil niet loskomen. Paul is in geen velden of wegen te bekennen, ze staat er alleen voor. Ze legt Joris terug in de met stront besmeurde wieg en rent naar de keuken, waar ze voor het open raam blijft staan en diepen halen frisse lucht inademt. Ze hoort Joris' kirren in huilen overgaan.

En dan is daar Paul, die eigenlijk niet met haar kan omgaan, niet weet wat hij met haar moet aanvangen en alles maar laat gebeuren. Hij woont niet bij hen in omdat hij een eigen leven leidt, in zijn eigen omgeving, in zijn eigen huis, waar zij vrijwel nooit komt. Kokkend veegt ze even later de billen van Joris schoon en zijn handen. Joris lacht weer, en zij ook opgelucht dat de derrie en de stank voorbij. Ze knuffelt hem.

Met trillende hand steekt ze een sigaret op en neemt een slok uit een glas witte wijn. Ze heeft Joris in zijn bedje gelegd die vrijwel meteen in slaap valt. Magda slaakt een zucht op het moment dat Paul zijn hoofd om de deur steekt. Hij zucht ook. Ze zuchten vaak samen.

Hij neemt het glas uit haar hand en neemt een ferme slok. Het glas zet hij op het aanrecht. Hij neemt de sigaret uit haar hand, neemt er een hijs van en gooit hem dan over de rand van het balkon de binnentuin in. Ze gilt. Ze stampt.

Magda berust, beducht voor zijn temperament, zijn opvliegend karakter. Ze loopt het balkon op en kijkt naar beneden. De sigaret ligt te smeulen in het gras. De beneden buurman kijkt omhoog en wijst naar de rook. Snel trekt ze zich terug uit zijn zicht. Hij is eng, de benedenbuurman, zijn vrouw ook. Paul duwt haar weg en stapt het balkon op, met een welgemikte beweging gooit hij het laatste beetje wijn op de peuk die met een korte sis uitgaat. Hij duwt het glas in haar handen en loopt boos weg. Als ze de voordeur hoort dichtvallen, schenkt ze zich een glas wijn in waar ze wat spuitwater bij pompt. Wat kan haar het schelen wat hij vindt. Een beetje wijn in de borstvoeding is goed voor het kind.

Ze kijkt naar de wieg en bromt zachtjes.

Elke dag begint met schijt. Hoe vaak schijten die krengen? En stinkt het altijd zo? Nu ligt hij vredig te slapen, maar is hij niet eigenlijk alleen een stinkende berg schijt aan het produceren? Ze ziet dat hij zijn handjes samen knijpt tot vuistjes en licht rood aanloopt. Dan ontspant hij weer en slaapt verder. Ze heeft even rust, maar hoe lang? Ze ledigt het glas in een teug, waarbij de wijn langs haar mondhoeken loopt. Ze vloekt. Met onzekere stappen loopt ze naar de huiskamer, ze is moe en ploft neer op de bank. Met gesloten ogen begint ze te huilen, al snel hangt er een snottebel aan haar neus die bij elke ademhaling groter en kleiner wordt. Ze heeft het even gehad voor vandaag en wil slapen.

Haar onsamenhangende gedachten willen niet tot rust komen. Alles passeert de revue, vooral dat wat zij niet meer heeft, het leven dat ze voor zichzelf bedacht had, dat zij aan het vormen was, of dat haar vormde: de vrijgevochten vrouw, onafhankelijk en doelbewust, efficiënt en planmatig, recht door zee. Er was iets tussen gekomen. 

Ze had alles uit haar handen laten vallen. Er was geen tussenweg.

Hoewel ze met Paul altijd een goede verstandhouding had gehad, een die veranderde toen hij hoorde dat ze zwanger was, wilde ze niet met hem trouwen, ook niet toen Joris eenmaal geboren was en hij zich wilde opwerpen als de vader, het kind wilde accepteren, vaderschap opeiste, ook toen wilde ze zich niet aan hem binden.

Hij had haar eerst ongelovig aangekeken toen ze kreunend zei dat ze voelde dat het eitje werd bevrucht. Ze hadden elkaar daarna een tijdje niet gezien. Zij omdat ze het moederschap zeer serieus nam en meteen nestel drang kreeg en hij omdat hij niet geconfronteerd wilde worden met de waarheid. Hij was er niet klaar voor. Er moesten twee zwangerschapstesten aan te pas komen om hem te overtuigen. En toen verdween hij spoorloos.

Ze had het te druk gehad met organiseren van de geboorte om aandacht te hebben voor zijn afwezigheid. Ze zagen elkaar wel vaker lange tijd niet. (...)