Werktitel: Gemiste kans

Er is geen stad waar hij liever zou willen zijn. Ondanks dat hij bijna nooit de deur uit gaat, is hij verknocht aan de geschiedenis die zij ademt, in elk steegje ziet hij de handelaren, de arbeiders, de bodes hun werk doen; schepen worden uitgeladen aan de kades, de handelaren in de hoge pakhuizen die tot aan de nok gevuld zijn met exotische stoffen, specerijen, granen, zout, doen goede zaken. Hij ziet rijkdom en armoede naast elkaar leven: een rijzige edele heer stapt over een stapel dekens waaronder een vrouw met twee kinderen aan haar zij ligt te slapen, de kinderen spelen met een dode rat, hij ziet hen niet; een schipper geeft de scheepsmaat een draai om de oren die zonder een blik te vertrekken zijn straf in ontvangst neemt.

[Hij kijkt naar de stad, niet naar de drommen touristen die de straten hebben overgenomen, Ewout fantaseert de strontschuiten, de bergen afval, de stinkende grachten, het ware leven waarin zijn evencnie geboren is, zij het in een andere tijd, hij voelt gelijk de zijne, de verlangens en angsten, zijn geluk en zielesmart. Nu staat hij aan het water te kijken naar De Magere Brug waar een marktkoopman zijn te vol gelade kar overeen probeert te duwen, telkens als hij de kar bijna over het hoogste punt heeft, glijdt hij weg op het spekgladde hout, een marskramers, zelf zwaar bepakt, helpt hem duwen. Ewout ziet het gevaar aankomen, de kar helt naar voorover, de koopman hangt met zijn voeten in de lucht terwijl de kar begint te rollen, steeds sneller en sneller, voetgangers springen opzij, als de kar tegen een boom tot stilstand komt heeft hij meerdere mensen omver gereden en verwond, er wordt niet gelachen.]

Ewout haalt zijn schouders op. 

In de Bonte Koe bestelt hij een bier, Natasha, de barvrouw gebaart hem, hij volgt haar blik en ziet aan het andere einde van de bar een meisje zitten dat hem aanstaart alsof ze hem kent en verbaasd is dat hij niet meteen opspringt om haar te begroeten. Ewout twijfelt, maar Natasha heeft al een tweede biertje in zijn handen gedrukt en kijkt hem doordringend aan. Met twee biertjes in zijn handen staat hij onbeholpen voor haar, niet wetend of ze van bier houdt of liever een gin tonic zou willen drinken, of een Vodka jus. Hij kijkt haar onderzoekend aan, ze lacht niet maar kijkt hem verontwaardigd aan. Met gestrekte arm reikt hij haar het biertje aan, ze pakt het biertje uit zijn andere hand en neemt een ferme slok. Wie is zij? Wanhopig kijkt hij naar Natasha die stuurs met haar armen over elkaar naar hen staat te kijken. Ewout buigt voorover en fluistert iets in de oor van het meisje, dat daarna naar hem opkijkt met zulke verbaasde ogen dat hij schrikt en terugdeinst. Hij heeft een fout begaan, maar weet niet wat. Wat fluisterde hij? 

Hij zou haar in zijn armen willen nemen en haar willen kussen, zoals hij zo vaak in de series op Netflix ziet, hij zou haar bij de arm mee willen nemen de straat op, in een taxi slepen om ergens een bed te vinden, waar ze hartstochtelijk sex zouden hebben en in elkaar armen in slaap zouden vallen om 's morgens de draad weer op te pakken, zonder acht te hebben voor elkaars stinkende adem, uitgelopen maskara, zuur zwetende oksels, en niet te vergeten de geur van hun bezoedelde geslachtsdelen, ze zouden ontbijten met whiskey en sigaretten en de rest van de dag naakt door het huis bandjeren elkaar aflebberend wanneer ze willen. In plaats daarvan staat hij te stuntelen en te stotteren en keurt zij hem geen blik meer waardig. Natasha kijkt hem teleurgesteld aan als hij langs haar loopt op weg naar de deur.

In de deuropening kijkt hij nog een keer om, het meisje zit met betraande ogen aan de bar. Hij wil terug gaan om te vragen wie zij is of wat hij voor haar betekent. Hij speurt zijn geheugen af, maar kan haar niet vinden. Waarom zei ze niets tegen hem, was haar verbijstering zo groot? Hij wil terug gaan om haar te omhelzen en de vragen te stellen die al zo lang op zijn lippen liggen: houd je van mij? Wil je van me houden? Of haat je me zo zeer dat een toemomst niet mogelijk is. Hij mompelt de woorden voor zich uit terwijl hij naar haar kijkt. Ze is opgestaan. 
In zijn ooghoek ziet hij Natascha naar hem kijken. Ook zij is verbaasd. 

Zijn teleurstelling is groot als hij even later op straat staat. Het is koud, snel steekt hij een sigaret op om warm te worden, hij klappertand, zijn jas hangt nog binnen over de barstoel. Door het beslagen raam ziet hij het meisje met Natasha praten, [ze huilen alletwee nu.] Hij wil naar binnen om te zeggen dat hij van hen houdt, dat hij niet zonder hen kan leven, maar hij kan de moed niet opbrengen, hij voelt wel dat er iets is: een gemis. Hoe heet zij eigenlijk?

De wereld gedraagt zich anders dan voorheen.

Een jongen op een fiets zwaait naar hem. Automatisch zwaait hij terug, hij wil iets roepen, maar hij weet niet wat. De jongen kijkt om en verliest bijna de controle over zijn fiets, hij roept iets maar de woorden worden overstemd door een langsrijdende tram. Misschien dat ze elkaar zodadelijk zullen ontmoeten, misschien bij gemeenschappelijke vrienden of in een bar. Ewout kijkt op zijn horloge, het is zes uur, nog geen tijd voor afspraken in een bar, eerder tijd om ergens te eten, hij voelt nu ook de honger. 

Hij drukt zijn neus tegen de beslagen ruit. Het meisje zit weer op haar plek aan de bar, ze kijk afwachtend naar de deur, hoopt ze dat hij terugkomt? Zijn jas, met al zijn papieren erin, hangt nog over de barkruk, hij moet naar binnen. Hij schopt zijn peuk in de goot, maakt aanstalte, maar iets weerhoudt hem.    

Er komen twee hoog blonde dames langslopen, in hun kielzog lopen een paar jongens, ze wijzen en lachen, Ewout verstaat niet wat ze zeggen, maar maakt op uit de klanken dat ze de vrouwen beschimpen. Hij wil er wat van zeggen, maar de jongens zijn al achter de vrouwen aan. Wat had hij willen zeggen? Dat ze meer respect zouden moeten tonen? Bij hem hadden de vrouwen ook iets losgemaakt, de vleug zoete parfum, de hoge hakken met gespannen kuiten, de wiegende heupen. Tegen hen had hij ook iets willen zeggen, in het voorbijgaan, maar wat en met welk doel?
Achteloos stapt hij de Bonte Koe binnen, pakt zijn jas, zegt Natascha gedag, kijkt nog even naar het meisje en staat even later weer op straat. Hoe heeft hij dat zo snel kunnen doen? 

De twee blonde vrouwen hebben iets in hem losgemaakt, hij herkent het niet meteen als lust, zijn lichaam reageert sneller dan de geest, [eigenlijk zou hij achter hen aan willen gaan, maar bedenkt dat elke vrouw die hij nog tegen gaat komen die avond potentie heeft, ongeacht haar leeftijd of uiterlijk. Het meisje is hij vergeten. Midden op het Leidseplein blijft hij staan tussen de touristen, zouden er vrouwen zijn die op zoek zijn naar een man als hij, een local, die wel een avondje wil delen met een gewillige touriste. Hoe fijn is het voor hen om veel later te herinneren dat je in Amsterdam geslapen hebt met een echte Amsterdammer? Hij laat zijn blik rusten op het achterwerk van een vrouw, niet te lang, want hij is zich bewust van de andere mannen en vrouwen die kijken naar dat perfecte achterwerk: spijkerbillen noemt hij dat, een spijkerbroek waarvan de naad tussen de billen kruipt en de vorm accentueert, hij kijkt nog een keer als hij haar in zijn ooghoek ziet bewegen, ze steunt op haar andere been, draait met haar heupen, hij voelt de spanning van de spijkerstof rond haar kuiten, haar knieholte, rond haar dijen, tussen haar billen, en dan: ziet hij de verwijtende vrouwenogen om hem heen en de afkeurende blik van de mannen; hij heeft te lang gekeken, hij heeft zich verlustigd, hij is over een grens gegaan. Snel maakt hij zich uit te voeten.]

(...)

Als hij de sleutel in het slot van de voordeur omdraait, ervaart hij een vreemde sensatie, de haren in zijn nek gaan overeind staan en een warme titeling klimt over zijn rug, hij wil de sleutel uitnemen, maar de deur opent al tot een kier. Als hij hem openduwt voelt hij weerstand, hij wringt zich door de kier naar binnen en struikelt over een stapel papier. [Zijn kamer had hij 's morgens in een puinhoop achtergelaten, ] Niet dat hij zo netjes is, hij laat dingen gewoon uit zijn handen vallen als ze hem niet meer interesseren en laat ze voor maanden zonder er naar om te kijken, liggen.[  De avond tevoren was hij blijkbaar iets verder gegaan,]

(...)

hij had alle kasten in zijn kamer opengetrokken en omgekeerd, zo leek het; al zijn spullen liggen op de grond, in de gang liggen stapels papieren, foto's en krantenknipsels; de eetkamertafel is bezaaid met oude rekeningen en aankoopbonnen, op de bank liggen brieven en ansichtkaarten, en de vloer ligt bezaaid met tekeningen en foto's. Zijn hele leven in documenten. Hij huivert, wat is er gebeurd?
Op kousenschoenen laveert hij voorzichtig tussen de paperassen naar de keuken. Ook alle keukenkastjes heeft hij leeggemaakt, op het aanrecht en op de vloer staan alle doosjes en potjes gesorteerd op kleur en grootte. Op de enige lege stoel gaat hij zitten en hij neemt zijn hoofd in zijn handen om zijn gedachten bij elkaar te houden. Hij wil iets uitroepen maar zijn hoofd is zodanig gevuld met beelden en herinneringen dat hij niet weet welke uitroep het meest van toepassing is. Een diepe zucht ontsnapt hem.
 
De mensen op de foto's voor zijn voeten komen hem vaag bekend voor, hij herkent de plekken waar de foto's genomen zijn, hij weet dat hij er is geweest, maar als hij de gezichten nader bestudeert, herkent hij er maar een paar en zelfs van hen weet hij niet van iedereen de naam. 

Hij wil rust, maar op zijn bed liggen al zijn kleren, keurig gevouwen in stapels, zijn sokken gesorteerd en op kleur gerangschikt, hij wil de stapels omduwen om ruimte te maken, maar hij staat als aan de grond genageld: hij ziet een patroon, maar is er geen onderdeel van: de kamer is niet zijn kamer, de spullen die daar liggen zijn niet van hem, het kan niet, het moet van iemand anders zijn.

[Op de schouw staan meerdere ingelijste foto's, heeft hij hun namen ooit gekend?, hij was altijd al slecht in namen onthouden, aan de muur hangen schilderijen en foto's, veelal abstract, een enkel portret met een zwart lint in de hoek gespannen, hij staart naar de ogen, de neus, de mond, maar zijn hersens blijven leeg. Naar wie kijkt hij, wie is dit? ]

Had hij afscheid genomen of juist toenadering gezocht? Waarom wist hij niet wat hij had gefluisterd? Waren het loze woorden geweest, had hij alleen in haar oor geblazen? Ze had haar bier niet meer aangeraakt.

Hij had natuurlijk moeten blijven. Hij had naast haar moeten gaan zitten en rustig met haar praten, desnoods over het weer. Misschien had hij halverwege de avond zijn arm om haar heen geslagen en haar slapen gekust. Wat had er niet allemaal kunnen gebeuren met zo een beginpunt: romantiek, drama, het grote gebeuren, maar in plaats daarvan vlucht hij weg voor zaken die hem te ingewikkeld zijn. En nu dan,  als hij uiteindelijk ligt  en ontspannen een serie kijkt, bedenkt hij wat hij had moeten doen, namenlijk, hij had moeten kiezen voor het onbekende, het gevaar, het onzekere, het onbedwingbare, zelfs als zou eindigen met geweld of ruwe sex. Maar het verhaal van zijn leven blijft hangen in het gewisse.

Ewout raapt stuk voor stuk de foto's van de grond en sorteert ze, veel gezichten kan hij niet thuisbrengen, de foto's met bekende gezichten plakt hij op de muur, de overige foto's legt hij in stapeltjes op de tafel: gezichten waarvan hij vermoedt dat zij familie zijn tot totaal onbekende mensen. Ook alle documenten pakt hij een voor een op, bestudeert ze en bergt ze op in ordners en mappen.

[Hij begint door te krijgen wie hij is en hoe zijn financiele situatie is, en niet onbelangrijk of hij een partner heeft; niets wijst erop dat hij een vurig seksueel bestaan leidt, hij mastubeert een keer per dag, vanwege het doorspoelen en de doorbloeding, maar er zijn geen sporen gemeenschap: een achtergelaten B-H of een bezwangende condoom onder het bed.]
Hij bekijkt de foto's op de muur. Er is een patroon, hij begint de foto's te groeperen, maar terwijl hij er mee bezig is moet hij nu en dan een foto wegleggen. Hij ontrafelt zijn familie, zijn grootouders en ouders, zijn zussen. Hij probeert verbanden te leggen, want wie kent wie?

Zijn naaste vrienden waarvan hij weet dat ze al dood zijn heeft hij bij elkaar gehangen in een hoekje bijna tegen het plafond aan. De andere vrienden hangt hij samen boven de schouw, en hoewel hij weet dat het zijn vrienden zijn, kan hij niet allen bij naam noemen, hij staart naar de foto's en probeert met zijn lippen de klank te zoeken van hun namen. Hij ziet mooie meisjes ertussen van wie hij graag de naam zou kennen.

Een vrouw trekt zijn aandacht in het bijzonder, ze komt op veel foto's voor, als een jong meisje en als volwassen vrouw, hij betast de foto's, glijdt met zijn vingers langs de contouren van haar gezicht, raakt haar lippen aan en zou de foto willen kussen. Iets klopt niet: deze vrouw is er niet om zo te begeren, het is fout, hij voelt het, deze vrouw is om van te houden en te koesteren. Hij zou haar een naam kunnen geven. Waarom weet hij niet wie zij is? Hij houdt van haar, maar weet niet hoe, heeft hij het ooit geweten?

Waarom staat hij zelf nergens op de foto's, in de stapels zoekt hij naar zijn eigen afbeelding.
Met een stapel foto's in zijn hand wankelt hij door het huis, zoekend naar een spiegelend oppervlak, er is geen spiegel te vinden, slechts in het raam kan hij zijn eigen gezicht zien: hij ziet twee bezorgde ogen, maar kan een glimlach niet onderdrukken; hij is jong en fris, kort geknipt, tweedaags baard, een egale huid met alleen onder zijn ogen een lichte schaduw. Hij kijkt naar zichzelf en weet wie hij is: Ewout, 27 jaar, ongehuwd, beginnende cariere als rechercheur bij de afdeling milieudelicten, hij heeft een paar goede vrienden die hij zelden ziet, en een paar vage bekenden die hij vaker ziet. Hij is optimist en wil niets aan zijn leven veranderen. Waarom staat hij nergens op de foto's?