De gebroken nagel

Van meet af aan is het goed gegaan, zij kan met een gerust hart, met dezelfde overtuiging als altijd, het publiek tegemoet treden. Letterlijk, want de deur is nog niet open of er komt al een aarzelend applaus over het podium aanwaaien. En met het openen van de deur golft een overweldigend geraas haar tegemoet. Ze had het gevoeld toen zij die ochtend voor het hotel de drommen mensen had zien staan. Voorzichtig had zij het gordijn opzij geschoven. Haar adem had even gestokt. Ze durfde zichzelf niet laten zien, nog niet.

De zaal is tot aan de engelenbak gevuld. Het zaallicht brandt nog. Daar staan ze, wild applaudisserend: de oren die zij vanavond moet zien te bekoren. Ze is er klaar voor. De haren op haar armen gaan overeind staan en kleine druppels zweet ontpoppen zich aan de oppervlakte van haar huid. De trap naar het podium is lang. Bij iedere stap klinkt het applaus luider. De dirigent, hij loopt achter haar. -vreemd genoeg kan ze niet op zijn naam komen, terwijl ze een aantal weken intensief met hem heeft samengewerkt, - ademt zwaar, en lijkt haar vooruit te willen duwen, ze voelt dat hij zijn handen op haar heupen wil leggen, maar ze draait behendig en ontwijkt zijn intimidatie. Langzaam loopt zij het podium op - haar schoenen blijven aan het pakket plakken - en ze beseft dat deze uitvoering wel eens zou kunnen zijn dat, waar zij jaren op wacht, waar zij naar heeft toegewerkt. Systematisch.

De apotheose. Ze is niet alleen goed uitgerust, maar ook mentaal in balans, alles om haar heen doet wat het doen moet, zonder in routinematige verveling te vervallen - in het tegendeel zelf, elke keer voelt als nieuw. Maar dit maal is er iets anders. Haar brede lach trekt over haar gezicht, haar ogen schitteren en met een breed gebaar stapt ze naar de rand van het podium. Ze kijkt verrukt de zaal in en buigt diep, waarbij ze bijna onzichtbaar even door haar knieën zakt. Het publiek is buiten zinnen.

Al weken tevoren, eigenlijk al op het moment dat haar agent had gebeld, om te vertellen dat ze was uitgenodigd - de weken daarna leek ze alleen maar te groeien in haar rol - waren er geen zorgen die haar konden afleiden en het was alsof iedereen in haar omgeving wist dat het moment aanstaande was. Ze had het stuk vaak genoeg gespeeld, eerst in de kleine zalen, de provincie, maar al snel had zij de grotere zalen weten te vinden, om te schitteren. Toen de uitnodiging kwam wist ze dat ze er klaar voor was. Het blijft in haar hoofd repeteren, 'Je mag spelen' had hij alleen maar gezegd. De eerste keer dat zij het stuk hoorde, had het haar niets gedaan, natuurlijk was het mooi, maar de emoties die werden opgeroepen voorvoelde zij nog niet. Ze hoorde het stuk een tweede keer net na de affaire met haar toenmalige minnaar, van wie zij de naam niet wenst te herinneren.

Eerst kijkt zij verbaasd om zich heen en hoort dan de eerste tonen van de violen die stemmen op de toon van de hobo. Dan kijkt ze naar haar handen, die in haar schoot liggen. Dan kijkt ze naar het klavier. Ze ziet de verwachtingsvolle ogen nog in de echo van het dempende zaallicht. Hoeveel keer heeft ze dit stuk wel niet gespeeld? Ontelbaar. En nu zal ze het weer met volle overgave spelen. Er rolt een rilling over haar rug, eerst voelt ze het rond haar stuitje, langzaam klimt het omhoog tot in haar nek, en na een korte onderbreking voelt ze een lichte druk op haar kruin, alsof iemand een warme hand op haar hoofd legt. Ze keert zich naar de vleugel, schikt haar jurk, verplaatst het bankje een centimeter en houdt dan haar handen afwachtend boven de toetsen.

Ze is die ochtend vroeg wakker geworden en voelt zich helder, even leek het gevoel haar te bevangen dat ze in een film meespeelt, ze loopt door de kamer, haar nachthemd klemt tussen haar billen en trekt strak om haar dijen, ze voelt zich geweldig. Als ze gedenkwaardige woorden zou kennen zou ze die nu uitspreken, recht in de camera kijkend. En even later onder de douche, als het te hete water haar huid rood kleurt, droomt ze in extase weg. Het zal nooit zijn als de eerste keer, dat warme gevoel dat haar lichaam doet sidderen.

De zaal is rumoerig. Enkele laatkomers wordt met afkeurend gemompel ontvangen, er hoest iemand. Waar had ze die morgen aan gedacht toen ze haar rood verbrande huid insmeerde met olie en haar handen wild over haar huid bewogen? Het blijft rumoerig in de zaal. De verwachting is groot. Een kuch. Nog een. Op het moment dat de eerste strijkstok de snaren raakt, bestaat ook de tijd niet meer voor haar. Niets telt meer. Ze ziet haar handen aanspannen, haar vingers bewegen onrustig. Ze hoort de eerste viool aanzetten, een warme gloed glijdt over haar schouders naar haar handen. Ze had verwacht dat ze gedachteloos zou zijn, maar het voelt alsof zij zichzelf overstijgt, buiten haar zinnen is. Ze weet dat haar handen zo dadelijk in beweging zullen komen, dat is een automatisme, ze kan op zichzelf vertrouwen, dat is iets dat zeker is. Zij kan dit.

Aan het ontbijt die ochtend is ze het voor het eerst gewaar van haar perfectie. Vanaf het moment dat zij haar ogen opent klopt alles, ze kan geen losse franjes vinden, laat staan een scheur of kreukel in haar perfecte werkelijkheid. Aan alle voorwaarden voor een veilig bestaan wordt ruimschoots voldaan.

De dirigent slaat wild om zich heen, het is een hartstochtelijk man, het orkest doet precies wat hij wil, ze kent hem al jaren en toch kan ze niet op zijn naam komen. Ze sluit haar ogen. Haar handen komen in beweging. Haar vingers beroeren de toetsen, eerst luchtig, bijna frivool,-maar met een overtuiging die zij niet gewend is-, drukken haar vingers de toetsen in. Het klinkt prachtig, onwerkelijk mooi. Maar wie speelt? Wie beweegt haar handen heen en weer over klavier, wie beheerst haar voet op het pedaal? Ze is subliem.

En ineens staat zij, alleen, midden in een zonovergoten weide, een heuvelig grasland, met hier en daar een plukje bomen. Het is warm, de zon staat aan een praktisch lege blauwe hemel op een klein wit wolkje na. Het is karikaturaal. Ze doet een stap, en nog een, en dan rent ze door het hoge gras de weide op. Haar jurk wappert om haar benen, haar donkere krullen verwaaien en haar gespreide armen lijken de wereld te willen omarmen. Ze trippelt, ze springt en huppelt de heuvel af. Bij een bergbeekje strijkt ze neer.

Ze voelt de langzame streken van de violen, cello's en bassen, het kabbelend bergbeekje stroomt langs haar voeten, terwijl haar handen over de toetsen bewegen. Razend snel nu, en zo beheerst dat ze ervan schrikt, bijna uit balans raakt, maar zich dan snel weer herstelt, niemand heeft het gemerkt, het heeft haar spel niet beïnvloed, haar vingers bewegen ongestoord over de toetsen en maken de prachtigste muziek. Ze heeft het zelf nog nooit zo horen spelen. De blazers brengen een ode aan het thema en dat is het teken voor haar dat ze ingetogener moet spelen. Ze weet dat ze een lange, strakke witte jurk draagt, maar ze voelt zich naakt. Het is een vluchtig aanraken van het ivoor, als in het voorbijgaan, de tonen zijn helder en dromerig, ze kijkt naar zichzelf en ze voelt zich geheel in haar lichaam. Ze is binnen en buiten. Het orkest is stil gevallen en is in afwachting van haar solo.

Het beekje kronkelt door het weiland en brengt verfrissing uit de bergen. Waterplanten zwieren statig en vissen rusten uit in de luwte achter een stapel stenen. Haar benen bengelen in het water, haar huid kleurt rood van de kou. Ze wiebelt met haar voeten tussen de waterplanten, en probeert met haar tenen kleine stenen op te tillen en te verplaatsen. Dan ziet ze weer de toetsen, haar handen. Haar vingers spannen aan, haar handen gaan tergend langzaam omhoog, - de dirigent kijkt haar verwachtingsvol aan, zijn armen hangen slap langs zijn lichaam, dan sluit hij zijn ogen. Zij ook. Een vis knabbelt aan haar teen, ze schrikt en trekt haar voeten uit het water. Een scherp riet snijdt in de zijkant van haar voet, druppels bloed mengen zich op haar natte huid, ze slaakt een gilletje, maar er is niemand om het te horen. Ze hoort alleen het kabbelen van het water. Het water kleurt rood. Waarom speelt ze niet? Haar hand blijft boven het klavier hangen.

Ze volgt met haar ogen haar arm, ze heeft kippenvel, de pezen van haar hand zijn aangespannen, haar vinger kromt een beetje, dan ziet ze het, er is een stuk van de nagel van haar wijsvinger gebroken en hangt nog maar aan een dun draadje.

Het is plotseling koud en donker. Ze voelt zich zwak en misselijk. Het grijze wolkendek ontneemt alle kleur van het gras, ook het water kleurt zwart. In de verte rommelt het. Haar hand trilt. Ze weet dat ze nu haar hand moet laten neerkomen op het klavier, maar de beweging van haar arm is tergend langzaam. Haar voeten bungelen in het koude water. Ze wil met haar hand naar de toetsen maar ze kan de beweging niet afmaken. Ze kijkt op naar de dirigent die haar rustig en bemoedigend aankijkt. Ze ziet de eerste violist die rustig met zijn viool in de schoot, de zaal inkijkt en knipoogt naar een bekende. Haar arm wil maar niet sneller, ze drukt uit alle macht. Ze ziet de hoboïst die sinds ze samen een stuk ingestudeerd hebben zijn ogen niet van haar borsten kan afhouden. Ook ziet ze de afkeurende blik van de tweede hoboïst, en de korte elleboogstoot die hem weer bij zijn positieve brengt. De paukenist denkt achter zijn trommels onzichtbaar te zijn en krabt zijn ballen.

Kathia valt in het gras, ze grijpt zich vast aan een pluk gras, rukt het los en wrijft het tot een bal tussen haar handen, laat het vallen in de beek, waarin het meteen in de kolkende diepte verdwijnt. Haar handen vallen slap in het koude water, ze kleuren rood van de kou.

Zij staat naast zichzelf op het podium en probeert haar handen naar beneden te drukken, ze zet haar volledige gewicht op haar beide armen. De beweging is miniem, het gaat heel gestaag. Dan weer ligt ze op haar rug in het gras, vlak bij haar ogen ziet ze een kevertje over een grasspriet lopen. Ze kan haar hoofd niet bewegen, haar armen voelt ze niet meer. Ze blaast het kevertje van de grasspriet en volgt zijn bewegingen.

De dirigent knipoogt naar haar en maakt met zijn zoenende lippen een grimas. Zijn handen heeft hij over elkaar voor zijn kruis hangen, de knop van zijn dirigeerstok, omhoog gericht, hij beweegt hem even op en neer, terwijl hij naar haar lacht. Een hevige scheuten pijn schieten door haar arm, naar de topje van haar vingers. Spastisch slaan haar armen in het natte gras, ze probeert zich om te draaien. Haar handen opgezwollen, haar armen vlammend rood en paars. De man met de triangel maakt belletjes met spuug tussen zijn lippen. Een cellist steekt een vinger in haar neus en pulkt wat vuil los, dat ze tussen haar vingers tot een balletje rolt en de zaal inschiet. De hoornist heeft zo een oprisping dat zijn hele vadsige lichaam opveert en terugflubbert. Twee meisjes duelleren met hun dwarsfluiten om de aandacht van de knappe 1ste violist.

Met alle mentale kracht die ze zich kan oproepen, probeert ze haar handen onder controle te krijgen, ze voelt elke zenuw door de intense zenuwpijn, maar bewegen doen ze niet. Hoewel ze zich wel heeft kunnen omdraaien, heeft ze geen kracht om zich op te richten. Ze ligt op haar rug in het natte gras met haar armen nu langs haar lichaam te wachten tot ze weer bij machte is.

De dirigent kijkt haar nu indringender aan. Ze zal nu toch echt de toetsen moeten raken, maar haar armen zijn er nog lang niet. In de zaal ziet ze een zaallichtje bewegen, een man in een pak wordt gewaarschuwd, stapt meteen op en verlaat de zaal met enig rumoer. Dan is het weer duister en kan ze niets meer onderscheiden, wel hoort ze zacht geschuifel van voeten, en een ingehouden kuch. Ze weet op welke toetsen haar vingers zo moeten neerkomen, het akkoord is een van de mooiste dat ze kent, ze ziet dat haar vingers in de lucht het akkoord vormen.