Overschaduwd

Hij staat in de achtertuin met blote voeten in het hoge gras een sigaret te roken en hij kijkt gedachteloos naar de boom. Zijn ogen tasten de bast af, omhoog naar de vertakkingen die gedeeltelijk in het groen verdwijnen, dan is het een grote vlek, een geritsel van bladeren, schakeringen in groen en zwart, dan weer geel door de felheid van de zon, dan weer zwart als een wolk het licht wegneemt.

Hij geniet zichtbaar van de sigaret.

Het is een rommelige tuin. In die zin dat de restanten van kleine projecten die ooit gestart zijn, een composthoop, een moestuin, waarin de staken voor de bonenplant en de tomaten schots en scheef uit de grond steken, zijn achtergebleven. Levenloze plantjes die als fossielen vastgeplakt zitten aan het aardoppervlak. Er kruipen kleine insecten tussen de verlepte bladeren.

Anton trapt de sigaret uit die hij nonchalant heeft laten vallen en brandt daarbij zijn voet, hij vloekt binnensmonds. Door het open raam van de keuken ziet hij haar. Zij kijkt ook, maar niet naar hem, achter hem is namelijk iets belangwekkenders te zien, haar mond valt open. Hoewel haar mond een schreeuwende uitdrukking heeft is het ijzingwekkend stil, als in een vaccuum. Haar ogen gaan langzaam wijder open staan. 

Iets belemmert hem om te kijken, hij kan zijn lichaam niet bewegen, alleen naar haar kan hij kijken, zijn hoofd lijkt op slot te zitten op zijn nek. Als versteend is zijn blik gevangen. De afschuw is op haar gezicht getekend.

In zijn ooghoeken neemt hij een beweging waar. Er valt een schaduw over de tuin. Dan kijkt hij weer naar haar. Zij kijkt afwisselend naar hem en achter hem. Haar ogen groeien bij elke wisseling. Traanvocht vormt zich, kleeft tussen de wimpers. De pupillen verwijden, en wat er aan oogwit te zien is wordt rood dooraderd. Ze beweegt niet. Alleen haar neusvleugels trillen.