Aanschuiven bij Nelis
Nelis doet nooit open als je aanbelt, dat moet je zelf maar uitzoeken: soms staat het raampje op een kier of hangt er een gekleurd touwtje door de brievenbus, vaak maakt hij het moeilijker, als hij eigenlijk niet gestoord wil worden en de bezoeker er veel voor over moet hebben om binnen te geraken. Meestal vinden we wel een manier om bij Nelis aan te schuiven en samen te eten en drinken en zelfs als hij er geen tijd voor heeft, -Nelis heeft het eigenlijk altijd druk-, weet hij je toch het gevoel te geven dat je welkom bent, altijd, en daarom komen we altijd terug, hoe moeilijk het ons soms ook gemaakt wordt. Eens had hij alle deuren en ramen dichtgespijkerd en pas na twee weken vonden we een losse plank waarachter een gebruiksaanwijzing lag waarop beschreven stond hoe je naar binnen zou kunnen komen op een onbepaald tijdstip van de dag. Het kan soms lang duren voor we Nelis treffen.
Ik klop aan en wacht op een signaal, er komt niets, geen reactie nog, maar dat is niet vreemd, een reactie van Nelis blijft vaak uit , of de reactie bereikt ons gewoonweg niet omdat hij te zwak is. Ik popel een beetje, ik heb vandaag geen tijd voor spelletjes, ik wil gewoon naar binnen en bij Nelis aanschuiven. Ik klop nog een keer, wetend dat twee keer kloppen niet meer effect heeft dan een keer. Ik zoek op de geijkte plekken of er een teken is of een sleutel, dat zou de zaak bespoedigen.
Als ik het rijtje aan mogelijkheden ben afgegaan en mijn rondje om het huis heb gemaakt, heb ik er genoeg van. In de schuur van de buren, waar we menig avond hebben doorgebracht in afwachting van een teken van Nelis - dat we binnen konden komen-, vind ik een stevige hamer, waarmee ik naar de voordeur loop. Wat zal ik er mee inslaan? Ik twijfel, het is een mooie licht getinte houten deur met nog vooroorlogs glas in de kleine raampjes. Ik kijk aandachtig, was het ons niet eerder opgevallen dat dit raampje een scharnier heeft? Ik duw er tegenaan en voel dat hij iets meegeeft, een heel klein beetje, bijna niet voelbaar. Dat geeft hoop. Ik duw wat harder, de hamer hangt los in mijn hand langs mijn lichaam, het koude staal voel ik door mijn broek op mijn dijbeen, ik huiver en een koude rilling loopt over mijn rug. Ik duw weer tegen het raampje, iets harder nu. Er kraakt iets. Snel trek ik mijn hand terug, ik wil de deur natuurlijk niet beschadigen.
Plotseling staat er iemand naast me, een onbekende, die ook Nelis komt bezoeken, zo blijkt uit zijn kennismaking. Hij is zich niet gewaar van de moeilijke taak die hij voor zich heeft. Je komt niet zomaar bij Nelis binnen.
Eerst zoekt de bezoeker, die zichzelf Andr noemt, naar een bel of klopper, hij voelt aan de deur en duwt even. Op zijn gezicht verschijnt een verontschuldigende glimlach, hij neemt een stap terug en kijkt naar de deur, dan omhoog, zijn blik blijft lang hangen bij een bovenraampje. Beweegt daar iets?
Ik wil hem vertellen dat ik alle voor de hand liggende mogelijkheden om binnen te komen al heb uitgeprobeerd, maar houdt mezelf in. Ik ben nieuwsgierig en kijk het eens aan, misschien dat deze Andr een andere visie heeft dan ik, een onbevangen blik op de situatie kan verhelderend werken, misschien brengt het mij wel op nieuwe ideeën.
Andr loopt ook een rondje om het huis, hij kijkt over de heg, probeert het hengsel van de achterpoort, die in de heg verstopt zit, bij mijn weten is die nog nooit open geweest. Andr springt op om boven de heg uit te kijken. Ik weet dat hij daar een wild begroeide tuin ziet, vol bramen en rozen, klimplanten en distels, er is geen doorkomen aan tenzij je een geharnaste ridder bent met een groot scherp zwaard, als je al binnen komt.
Aan de zijkant van het huis is niets noemenswaardig te zien, heel hoog onder de dakrand zijn twee kleine luikjes, ik heb van horen zeggen dat die ooit open zijn geweest en dat er iets uitgekomen was, maar niemand kan het navertellen.
Nelis’ onderkomen is niet een onneembaar fort, maar vandaag heb ik er geen zin in. Toch kan ik niet zomaar weggaan, zeker niet nu deze Andr zich heeft aangediend. Wie weet komt hij sneller binnen en kan ik achter hem aan naar binnen glippen. Ik volg hem op de voet en bekijk zijn bewegingen aandachtig. Het is een keurige man, in een halflange regenjas waaronder een pantalon met een scherpe plooi en daaronder een paar glimmend nieuwe schoenen. In zijn linkerhand draagt hij een zwart koffertje waarvan het leer barsten vertoond. Hij staat vertwijfeld voor de deur en waagt het te kloppen, althans hij klopt een keer ferm met zijn knokkels tegen een van de deurpanelen, het geluid echoot door de gang. Allebei staren we naar de deur, bewoog die nou?
Natuurlijk gaat de deur niet open, dat zou te gemakkelijk zijn, nieuwkomers geluk. Andr en ik kijken elkaar aan. Je zou denken dat als we zouden samenwerken, we binnen de kortste keren binnen zouden moeten kunnen komen.
Ik kijk door de brievenbus. De deur van het portaal staat half open, in de lange gang daarachter brandt licht, er ligt halverwege de gang een jas op de grond. De deur naar de keuken, aan het eind van de gang staat ook open en ook daar brandt licht. Ik zou mijn lippen door de koude brievenbus willen steken en hem roepen. Maar Nelis antwoordt niet op geroep dat heeft hij nog nooit gedaan, dat past niet bij zijn stand.
Soms helpt het om afstand te nemen. Ik stel aan Andr voor om even op het bankje op de veranda plaats te nemen.
Overal op de grond liggen platgetrapte sigarettenpeuken. Andr laat zich met tegenzin meevoeren. Hij begrijpt het niet. Waarom is het zo moeilijk om binnen te komen? Als ik heb uitgelegd hoe lang het kan duren voor we bij Nelis kunnen aanschuiven gaat hij zitten, de aktetas legt hij op zijn knieën.
Er waren tijden dat het geen kunst was om binnen te komen, soms stond de deur zelfs wagenwijd open, toch was het niet voor iedereen weggelegd, men zag het niet, of was te opgewonden om helder te kunnen nadenken. Voor een open deur staan en denken dat ie gesloten is, is menig bezoeker overkomen.
Het maakt Nelis niet uit of we wel komen of niet. Hij blijft er altijd stoïcijns onder. Zo blij als wij kunnen zijn als we bij hem aanschuiven, de minder laat hij zien van zijn waardering van onze aanwezigheid. Het is duidelijk iets waar te voor moet strijden. En dat doen we dan ook. Eigenlijk is in de nabijheid van Nelis verkeren het hoogst haalbare.
Vandaag lijkt het fort werkelijk zijn poorten gesloten te houden. Zou het iets met Andr te maken hebben? Het is om wanhopig van te worden. Er zit maar een ding op: ik moet de nichten en neven inschakelen, die hebben van mijn ooms geleerd hoe zij het schielijk onneembaar fort van Nelis binnen kunnen komen, het zich eigen kunnen maken, naar hun hand kunnen zetten en lachend de gelagkamer binnenvallen, Nelis omarmen, op de schouder kloppen, vriendschappelijk aanschuiven aan de bar en het glas heffen. Dat geluk.
Maar de neven zijn te druk met het ordenen van grotere zaken, het ijken van punten en het belijden van de stukken, zoals zij bedoelt waren, tot op de letter. En dat leidt nog al eens naar conflict en debat, of in het ergste geval een breuk.
De nichten draaien zich in bochten om het mannelijk geweld te beteugelen, hen met verschillende sappen te bedwelmen en te sturen. Sommige nichten falen maar de meeste weten een balans te vinden. Het maakt de neven wel minder receptief om adequaat te reageren op onverwachte impulsen. Vandaar dat ze niet eenvoudig kunnen bijspringen nu de nood aan de man is. Dat speelt mij nu parten.
Mijn ooms zijn ondertussen met pensioen en hebben er geen belang bij mij te helpen binnen te komen, zij hebben jaren geleden de gelagkamer verruild voor de huiselijke sfeer op aandringen van de tantes uiteraard. Als ik de ooms wil verleiden nog een (1) maal een poging te doen bij Nelis aan te schuiven, dan zal ik een list moeten bedenken. Ik zal de tantes moeten afleiden en mijn ooms een worst moeten voorhouden.
Ondertussen zit Andr naast me voor zich uit te staren.
Uiteindelijk draait het erom dat de tantes worden afgeleid. De tantes mogen niet in de gaten krijgen dat de ooms weg zijn. De vraag is of ik een methode kan bedenken om alle ooms tegelijk aan de aandacht te onttrekken. Wat moet ik doen om de tantes te paaien?
Ik laat Andr aan zijn lot over. Ik heb dingen te doen.
Gelukkig wonen mijn tantes en ooms niet ver van elkaar, ze zien elkaar dan ook vaak bij familieaangelegenheden en ook de nichten en neven laten zich regelmatig zien. De beste plek om mijn plan uit te denken is in mijn ouderlijk huis, in mijn oude kamer, dat nu als logeerkamer dienst doet. In een paar dozen zit mijn verleden opgeslagen.
Ik observeer mijn moeder aandachtig inde hoop te achterhalen wat de tantes in hun mars hebben en probeer met steekvragen bij mijn vader te achterhalen wat de ooms van plan zijn. Veel lijkt er niet op stapel te staan, een gezamenlijke borrel op zaterdagmiddag en de ooms staan langs de lijn op zondagmiddag terwijl de tantes een theekransje hebben.
Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik ken Nelis al mijn hele leven, of beter gezegd ik ken het begrip Nelis al mijn hele leven. Ik ontmoette hem pas toen ik de jaren des onderscheids ruimschoots was gepasseerd. Hij was onderdeel van mijn jeugd omdat er veel over hem gesproken werd, met eerbied en bewondering. Mij werd nooit verteld wat er nu zo speciaal was aan Nelis. Hij was nukkig en onvoorspelbaar, afstandelijk en nabij, vriendschappelijk en afwijzend. Dat Nelis veel voor mijn ouders betekende was duidelijk, en ook mijn tantes en ooms hadden veel aan hem te danken, want hij werd veel bedankt en geprezen.
Wie is Nelis?
Dat zouden veel mensen wel willen weten, want je komt er nooit achter als je niet zelf bij Nelis bent aangeschoven geweest wie en wat hij is. Je mag en je kunt niet vertellen over hem behalve met mensen die hem kennen, want zij weten alleen waarover we het hebben. Andr is duidelijk een beginneling, hij heeft waarschijnlijk van horen zeggen dat Nelis bestaat en is nu vastberaden hem te ontmoeten, binnen te dringen en aan te schuiven.
Het is eigenlijk heel vreemd dat je met onbekenden niet over Nelis kunt praten, het lijkt wel of de woorden aan je tong vastplakken als je er iets over Nelis wilt zeggen, ook als je heel omzichtig het onderwerp Nelis probeert te omzeilen willen de woorden niet over de lippen komen. En hoe graag ik ook zou willen, ik kan hier ook niet opschrijven wie Nelis is. De vraag op zichzelf stellen is al een uitdaging.
Mijn ooms zijn in beraad. Ik heb hen gevraagd mij te helpen, de broederraad zou alle ervaring die ze hebben, kunnen inzetten om toegang te verschaffen. Ze erkennen dat het lang genoeg geduurd heeft en vragen zich zelfs af of Nelis er nog wel is.
Niemand die zich afvraagt waarom we zo graag bij Nelis aanschuiven. Het is een gegeven. En er is nooit teleurstelling achteraf. Althans niet bekend. Er valt wel eens een onvertogen woord en er wordt wel eens geklaagd, maar veelal is dat omdat de moeite vooraf groter is dan het genot van het aanschuiven zelf, maar het toosten maakt alles weer goed. Mijn ooms beamen dat.