Hoofdstuk 3

Mijn oom, die voor het gemak maar gewoon zo heet, loopt elke morgen naar het raam en opent het op een kier. Het is een ritueel. Mijn oom is dan ook altijd de eerste die iets positiefs kan zeggen in de hoop dat anderen zijn woorden zullen herhalen. Hij is origineel, mijn oom. Zodra de fluit klinkt zegt hij mooie dingen over het ochtendgloren of maakt hij iemand een compliment. Het is nog nooit gebeurd dat de fluit niet klonk, niet bij mijn weten, mijn oom heeft dan ook elke morgen een nieuwe positieve spreuk. Hij is onnavolgbaar. Mijn neven halen grappen met hem uit. Ze blazen op hun eigen fluit. Mijn oom raakt daardoor in de war en weet niet op tijd een positieve spreuk te bedenken. Hij is dan reuze in de put. Vaak tot de volgende fluit blijft hij op zijn kamer met de gordijnen dicht. (...)