Khatia

Toen ik Khatia die maandag, -het liep tegen de avond- op de brug tegemoet kwam lopen, verkeerde ik in een staat die ik nog niet eerder bij mezelf had waargenomen: ik had een slecht humeur; elke stap die ik maak beukt in mijn hoofd en elke ademhaling stokt even in mijn keel; het zwarte water van de gracht roept. De hele dag heb ik alleen doorgebracht in het atelier en er is werkelijk niets uit mijn handen gekomen. Ik luisterde naar een pianoconcert van Chopin, het langzame deel had ik op herhalen gezet en ik was blijven mijmeren op de melancholieke pianoklanken. Aan het eind van de middag bleek geen idee te beklijven. Om mijn aandacht kracht bij te zetten dronk ik een paar biertjes en propte een homp kaas naar binnen.

Ze lacht naar me in het voorbijgaan, ik kan haar lach niet beantwoorden, ik kan mezelf voor de kop slaan, waarom laat ik zo'n uitgelezen kans aan me voorbij gaan? Zoals ik al zei: ik verkeerde in een gemoedstoestand die mij ongewoon was, een die ik, als ik niet beter zou weten, zou onderbrengen in de categorie buiten lichamelijke ervaring met rafelig randje, de vertraagde kater van de vorige avond was nog niet uitgewerkt. Het is vooral onfortuinlijk dat ik net Khatia tegen het lijf moet lopen en niet in staat ben haar aan te spreken.

Laat ik vooropstellen dat ik niet weet of ze met mij een gesprek had willen aangaan. Ze zag er geconcentreerd uit, ze lachte wel naar me, maar dat zou ook een pose kunnen zijn, laat ik me geen illusies maken. De paar keer dat ik haar tegen het lijf ben gelopen, of in ieder geval bij haar in de buurt was, heeft zij niet veel woorden met mij gewisseld, er was minimale aandacht, je zou kunnen zeggen dat ze me negeerde, ware het niet dat ze nog niet wist wie ze zou moeten buitensluiten, want ik had me bij haar nog niet echt kenbaar gemaakt.

Misschien lachte ze naar me als reactie op mijn voorkomen, ik voelde me verwilderd en chaotisch en waarschijnlijk straalde ik dat ook uit. Wilde ze me geruststellen met haar lach? Of schepte ze juist afstand, wilde ze daarmee zeggen: het enige dat je ooit van mij zou kunnen ontvangen, is deze galante lach en loop nu maar door. Lacht ze me weg? Ik kan het me warempel niet voorstellen. Haar rood geverfde lippen smakken een lach, en haar ogen glinsteren daarbij. Een haarlok valt voor haar ogen, en met een ferme beweging met haar hoofd, ontbloot ze haar gezicht en toont zij haar tanden. Ik weet niet of ze met haar stralende lach de aandacht voor van haar bekoorlijk lichaam weg wil nemen, of dat ze deze juist wil versterken. Ze lokt met haar ogen de begerige blikken, houdt de aandacht vast door te lachen met haar rood geverfde lippen, neusvleugels die lijken op te stijgen, en ze legt haar hals bloot door haar hoofd in haar nek leggen. Gesloten ogen, ingehouden adem. En mijn adem stokt. En niet voor even.

Ik ben bang dat ze een fout gaat maken. Dat ze niet haar ritme kan vinden. Misschien is het te warm en te benauwd. Misschien moet ze haar jas uittrekken. Dat geeft meer lucht. Want ze moet in topconditie zijn als ze aantreedt. Zet een ventilator aan, en geeft haar een schaal koel water en een handdoek.

Op de brug kom ik haar tegen en ik ben sprakeloos door haar schoonheid. Schoonheid verlamt. Ik moet genoegen nemen met haar lach, maar ik mag me verlustigen aan haar geronde lichaam. Loop even achter haar aan en wil nog naar haar wenken, maar ze stapt in de lift en laat mij alleen achter in een hotellobby.

Wat kan ik doen dan wachten. En dat is wat ik doe.

Het is geen gewone dag

 

 

Tags: