De ongenaakbare: schetsen hoofdstuk 2

De hoop op versmelting, de eeuwige hoop, het tanend verlangen naar het verenigen der sappen, maar het man-zijn moet in de kamer wachten, met een volle zak, met ballen op springen, tot het vrouw-zijn hem zal verlossen. Het wachten is pijnlijk, mede door de vernederende positie die hij heeft. Hij zou het moeten zijn die het vrouw-zijn aan haar haar een grot in te trekt en haar verschrikkelijk neemt, maar zijn fantastisch verlangen is niet het beeld dat het vrouw-zijn van zichzelf wil zien, laat staan horen uit zijn mond. Adem stokt.

Het vrouw-zijn, zich van geen kwaad bewust, speelt het spel der natuur, omarmt alles dat vrouw-zijn is en speelt met het man-zijn naar believen. Het spel verandert het vrouw-zijn en het man-zijn blijft koortsig verlangen.

Het vrouw-zijn laat een limo komen en organiseert een boodschappenreisje. Het man-zijn mag mee, als hij zin heeft en zin zal hij hebben. Het man-zijn met vertroebelde geest door het hersenloos gekakel van het vrouw-zijn stemt toe en laat zich verleiden tot overdaad. De reis naar de winkels verloopt voorspoedig. Het man-zijn zakt geriefelijk in het leer en laat zich rijden. Hij probeert het vrouw-zijn te naderen maar weet dat hij behoedzaam te werk zal moeten gaan. Hij zal het vrouw-zijn verrassen, dat zal tot tevredenheid stemmen. En hij zal enthousiasme veinzen, hij zal geduldig kijken en luisteren en beoordelen, en hij zal een spiegel zijn voor het vrouw-zijn door te weten wat zij mooi vind en hij zal alleen maar zeggen wat ze horen wil, en dat zijn in mooie woorden omkleedde volzinnen die uit haar eigen brein voortkomen. Het man-zijn zal het spel spelen zoals zij het gespeeld wil hebben. Hij zal haar aanvoelen op elk moment. Hij zal haar lezen en haar voorlezen uit haar eigen memoires en hij zal haar groter maken en geregeld zeggen dat ze geweldig is, als ze geweldig is, maar ook als ze niet geweldig is zal hij zeggen dat zij toch.

En al die tijd knaagt het verlangen, van aanraking..., van geur..., van gevoelen... En de hoop! De hoop van het man-zijn om gretig weerwoord is tevergeefs.

Het vrouw-zijn dicteert het man-zijn en laat hem alleen achter in een kleine bistro terwijl zij zich laat verwennen door de warme handen van de minnaar. Het man-zijn briest, maar laat het stoom niet fluiten. Haar overgave is groot en het man-zijn weet dat zij met haar billen zal draaien en dat ze haar handen langs de binnenzijde van haar haar dijen omhoog zal wrijven en dat de sappen zullen vloeien. Het vrouw-zijn ovuleert. Maar het zijn niet de handen van het man-zijn die haar billen masseren, die met stevige halen haar spieren warmt.

 

Het man-zijn weet dat het inhouden van zijn emoties en controle over zijn gevoelens zijn enige redding kunnen zijn. Als hij zou verzaken dan zal het vrouw-zijn zich van hem afkeren, zich van hem ontdoen. Hij verzaakt niet maar wijt zich aan zijn taak, haar te aanbidden en te koesteren, haar te beminnen en haar gerust te stellen, dat zij voor hem de enige is, voor altijd.

En terwijl het man-zijn dat denkt, schiet een hevige pijnscheut door zijn liezen, naar zijn aars. Het man-zijn hapt naar adem en verkrampt. De sluitspier rond zijn anus is hard en meedogenloos. De wortel van de penis zet zich schap en de drang tot poepen komt opzetten. Angstvallig kijkt het man-zijn om zich heen, zweetdruppels staan op zijn voorhoofd en met zijn handen vormt hij een kom die hij tegen zijn mond aandrukt. Buiten adem probeert hij rust te krijgen van de hevige kramp van zijn anus spier die niet afneemt. Het man-zijn slaat voorover, zijn hoofd tussen zijn benen en onrustig ademhalend in de kom van zijn handen. Hij zet zich schap.

Het vrouw-zijn kleedt zich, poetst hier en daar wat sporen weg. Tippelend steekt ze de straat over en komt op de bistro aflopen.

Het man-zijn hoort haar binnen komen, en gaat snel overeind zitten en probeert het zweet van zijn voorhoofd te vegen zonder dat het vrouw-zijn het ziet. Het lukt niet. Zijn kleren zijn doorweekt en het enige dat hem te doen staat is de ontlading te zoeken.

Het vrouw-zijn zijgt neer op haar stoel, terwijl hij zwijgend opstaat. Zo normaal mogelijk probeert hij zich naar het toilet te begeven, zich mompelend verontschuldigend. Op het toilet, het man-zijn vloekt ingehouden, rukt hij zijn broek naar beneden en masseert met zijn vingers zijn sluitspier. Met een vinger probeert hij binnen te dringen, maar de spier wijkt niet, lijkt juist strakker te spannen en doet hem naar adem happen.

Weer brengt hij zijn handen naar zijn mond en ademt in en uit in de kom van zijn handen. Zijn gedachten lijken geen vorm aan te kunnen nemen, zij wensen ongeacht te blijven. Paniekerig schudt het man-zijn zijn broek verder naar beneden en voelt steun tegen de koude tegels van het toilet. 

Het vrouw-zijn is het shoppen nog lang niet beu. Ze laat het man-zijn voor wat hij is en gaat alleen verder op haar koopjesjacht.
 

(...)

El Dorado
Het laat zich raden dat ik me zich weldadig voel, bij de teloorgang van El Dorado en ook de kist van Faber moet het ontgelden, want het fortuin dat hij met zich meezeult maakt hem niet gelukkiger alleen vermoeider. Ik predik graag.

Het achtergebleven vrouw-zijn bekommert zich in de keuken. Het man-zijn dat in de bibliotheek wordt opgehouden, ruikt de zoete geur die het vrouw-zijn vanuit de keuken verspreidt. Het man-zijn is alert. Beducht voor het vrouw-zijn dat niet winkelt, maar thuis is gebleven om het eten te bereiden. Het man-zijn snuift de zoete geuren diep naar binnen en duizelt gewillig richting keuken. Wijdbeens staat het vrouw-zijn aan het aanrecht. Het scherpe keukenmes blinkt in haar handen. Zorgvuldig legt ze een grote verse prei op de plank en nog voor het mes in het wit van de prei verdwijnt kijkt ze het man-zijn uitdagend aan. Het mes zakt in de prei en een stuk knapt af en verspreid een scherpe lookgeur. Het man-zijn huivert en knijpt de benen bij elkaar.

Het vrouw-zijn bekommert zich niet meer om het man-zijn maar richt zich op het snijden van geurige groenten, het pureren van vruchten en het braden kapoen. 

Het zonlicht dat door het keukenraam binnenschijnt verlicht de grenenhouten tafel waaraan het man-zijn, verbouwereerd gaat zitten. Hij kijkt naar het fraaie achterwerk van het vrouw-zijn en droomt zijn dromen, zich warmend door de zon. Het man-zijn gaat verzitten om zijn man-zijn te gerieven, met een (1) hand duwt hij zijn penis recht, die prompt reageert en tegen zijn buik gaat staan. Zijn ontblote eikel geklemd onder de rand van elastiek.

Het vrouw-zijn gaat op in haar bezigheden en het man-zijn bekijkt aandachtig haar bewegen. Zijn fantasie is nog groter dan zijn begeerte.

Ondertussen, op het toilet in de bistro, probeert het man-zijn de kramp onder controle te krijgen niet wetende dat het vrouw-zijn onderwijl alweer vertrokken is. Rustig ademt hij in en uit en maant zijn gedachten tot rust. Maar de hevige kramp wil niet wijken. Een, daarna twee vingers weet hij in zijn anus te duwen, de kringspier masserend, verlangend naar verlossing van de kramp, hij weet dat het nog even zal duren. En dan plotseling, is de kramp weg en kan het man-zijn opstaan. Wankel staat hij op zijn benen en koelt zijn gezicht met koud water.

Dan ziet hij dat het vrouw-zijn vertrokken is, hem met de rekening achterlatend.

Reactie toevoegen

Plain text

  • Geen HTML toegestaan.
  • E-mail- en internetadressen worden automatisch aanklikbaar.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
To prevent automated spam submissions leave this field empty.
CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
10 + 5 =
Solve this simple math problem and enter the result. E.g. for 1+3, enter 4.