Onbereikbare vrouw (automatisch schrift)
(zonder correctie)
Zit in ieder van ons een vrouw verborgen? Man, vrouw, transgender, seksueel of a-seksueel. De moeder de hoeder. Het verzorgende, het beschermende, het gevoelige. De warme kant, vanuit de onderbuik, waar de warme gloed omhoog borrelt. Alert voor iedere emotie, alles overdenkend en vooral vooruitdenken. Alle scenario's zijn mogelijk, op elk gevaar voorbereid, niet alleen van het zelf maar vooral van de ander. Want de hoeder waakt over het kroost.
Waar gaat het mis? De hoeder, de moeder, dat wat we allemaal zijn of naar willen terugkeren. De aarde, niet de baarmoeder.
Vanuit stof zijn we gemaakt en vanuit stof zullen we wederkeren. Dromend kan ik melden dat de vrouw in mij zit opgesloten, diep weggestopt want kwetsbaar. Het omhulsel is moeilijk te doorbreken. Want waar huist die vrouw? De mannelijkste man houdt het meest van zijn moeder. Waarom, omdat hij niet kan houden van de vrouw in hemzelf. De macho erkent niet het innerlijke vrouwelijke dat stilletjes huilt. Het is de onbereikbare vrouw die symbool staat voor de kern.
Als ik haar zie staan aan de rand van het trottoir, ze durft de drukke straat niet oversteken, bevangt mij een gevoel dat ik nog niet eerder voelde. Ik wil haar helpen. Het verkeer raast voorbij en niemand ziet haar staan. Ze kijkt links en rechts dan naar de grond voor haar voeten, de neuzen van haar schoenen steken over de trottoirband. In de goot ligt een peuk, met daarnaast een propje papier. Het filter draagt de sporen van rode lippenstift, het propje papier is beschreven met blauwe inkt. Ze wil vooroverbuigen om het op te pakken, maar aarzelt. Het propje is niet van haar. Het ligt er zomaar. Staat er iets op dat voor haar belangrijk is? Ze is nieuwsgierig, maar niet genoeg om voorover te buigen en het te pakken, het is teveel moeite voor haar lange stijve lijf.
Ik zie haar staan en zie haar naar het propje kijken. Natuurlijk weet ik dan nog niet dat het propje niet van haar is.
Ze staat daar bedremmeld. Wil ze naar de overkant? En zo ja wat heeft ze daar te zoeken. Aan de andere kant van de drukke straat is geen trottoir, alleen een kade, en dan water, zwart water.
Ik wil haar helpen, maar weet niet hoe. Het lawaai van het voorbijrazende verkeer maakt het moeilijk om helder na te denken. Ik wacht, net als zij.
Is het water dat roept?
Haar handen hangen slap langs haar lichaam. Haar hoofd hangt voorover ze kijkt naar de prop en de peuk. Ze schuifelt iets naar voren en balanceert op de rand. Ze wankelt licht.
Ik wil haar bij de arm nemen en haar wegleiden, maar waarom zou ik dat doen? Waarheen breng ik haar? Naar huis, naar een rustiger plek en dan? Ik wil haar bij de arm pakken en haar meenemen om haar te helpen, een vriendelijk woord tot haar te richten, haar geruststellen, haar koesteren en als dat allemaal gebeurd is, zal ik haar misschien kunnen omhelzen en mijn vriendschap kunnen aanbieden, tenminste als zij daar voor open staat. Ik kan haar voeden en wassen, ik kan haar voeten masseren, haar haren kammen en een mooie rode jurk voor haar kopen.
Ik kan alles, maar ik doe het niet. Ik sta als verlamd naar haar te kijken in afwachting van wat komen gaat. Weer schuifelt ze iets naar voren. Haar hakken staan nog op de rand van de trottoir, haar lichaam helt naar voren, dan naar achter. Als ik achter haar ga staan kan ik haar opvangen als ze valt, ik kan haar in mijn armen nemen en haar tegen me aandrukken, mijn armen om haar heen slaan en fluisteren dat alles goed komt. Maar komt alles goed? Kan ik alles goed maken. Of kan ik alleen tijdelijk voor afleiding zorgen?
Ze is mooi zoals ze daar staat, het zonlicht speelt met haar lange haren, de blauwe jurk met bloemmotief is licht doorschijnend, waardoor de contouren van haar ranke lichaam duidelijk afsteken. Ik zou haar willen vastpakken en meenemen naar een park en op een bankje met haar praten, haar hand vasthouden en troostende woorden spreken. Ik zou kunnen zeggen dat ze mooi is en dat ik haar dromen zou willen doen uitkomen. Maar misschien droomt ze van dingen die ik niet waar kan maken. Misschien verlangt ze naar iets dat ik haar niet geven kan, of geven wil.
De wind speelt met haar jurk, en doet deze een beetje opwaaien. Ik zie de achterkant van haar dijen en de aanzet van haar billen, het is mooi. Heel mooi. Het verkeer raast voorbij, oversteken is onmogelijk. Ik zie haar staan en voel medelijden, compassie, misschien ben ik zelfs wel een beetje verliefd op haar.
(...)
Zij ziet er hulpeloos uit, maar is zij dat ook? Ze balanceert zeer beheerst op haar hakken. Ik zou graag mijn handen om haar heupen leggen en haar zacht heen en weer wiegen. Ik zou er een liedje bij kunnen zingen. Misschien dat ze dan lachend naar me opkijkt, met stralende ogen, waar ook een beetje melancholie uit spreekt. Misschien opent ze dan haar rood geverfde lippen en zegt mijn naam. Misschien.
En ze staat daar alsof ze daar altijd al gestaan heeft, alsof dat haar plek is, haar thuis. Dan bukt ze toch en pakt het propje op. Ze opent het propje en leest aandachtig, ze schudt met haar hoofd en wil het weer weggooien, maar ze bedenkt zich en leest nog een keer. Ze moet lachen. Het papiertje stopt ze weg.
Automobilisten lijken haar nu op te merken. Een auto claxonneert. De auto's rijden met grote snelheid langs. Ze werpt haar hoofd in haar nek als een zwarte limo langs komt rijden. De uitdrukking op haar gezicht betrekt. Dan kijkt ze me aan. Heel indringend.
Ze strijkt met vlakke handen over haar heupen terwijl ze me blijft aankijken, met een lege ogen die me beangstigen.
Weet ze dat het papiertje van mij is? Dat de tekst erop voor haar bedoeld is.
Ze is beeldschoon. Ik zou haar gezicht willen aaien, haar ogen willen sluiten en met lieve woordjes zeggen dat ze die pas weer mag openen als ze weet wat ze wil. Ik zal er op wachten.
Haar handen gaan uitdagend naar haar middel, onopvallend kantelt ze haar heupen en zet een kleine stap vooruit. Is de leegte in haar ogen een minachting voor mij? Heel langzaam zie ik de rand van haar jurk opkruipen over haar dijen. Ik zou voor haar willen knielen en mijn hoofd onder haar rok willen verbergen, naar de moederschoot. Ik zou met mijn handen haar billen willen omvatten, haar naar me toe trekken en haar warme huid voelen tegen mijn wang. En grommend zou ik haar laten weten dat ik haar begeer en van haar houd. Al heel lang. Een mensenleven lang, of langer.
Ze staat daar uitdagend, haar rok opgetrokken tot aan haar kruis. Er wordt uitvoerig naar haar geroepen uit de geopende ramen van de langs rijdende auto's die inmiddels niet meer zo hard rijden. Ze beweegt ijzingwekkend langzaam in mijn richting, terwijl ze me aan blijft kijken. Ik schuifel langzaam naar achter.