Onderzoekingen

Het is natuurlijk al lang tijd dat ik eens vertel wie ik ben. Waar mijn kribbe heeft gestaan zogezegd. Maar oh zo eenvoudig is het niet. Want waar heeft mijn kribbe niet gestaan? Uit duizend moeders ben ik geboren en allemaal eensgelijk, ben ik hun gelijkenis en draag ik hun innerlijk vuur. En uit duizend vaders ben ik voortgekomen en ook van hen heb ik, wat mij maakt, hoe ik gevormd ben. Het is dus niet vreemd dat ik enigszins verward over kan komen.

Het was hem niet eerder opgevallen. Maar nu hij het ziet, realiseert hij zich dat hij altijd al geweten heeft, dat het er was. Het zou ook geen verschil gemaakt hebben waarschijnlijk als hij het eerder had geweten. 

Nu kijkt hij naar de overzijde en ziet haar staan. Ze wuift naar hem. Met haar sjaal. Hij huivert. 

Indertijd had het allemaal zo gewoon geleken. Alsof iedereen deed wat ze hadden voorgenomen. Wist hij veel, niemand had hem ooit verteld hoe het moest, hoe je met een vrouw samen bent zonder haar gevoelens te kwetsen. 

Er is geen ander moment mogelijk. 

Het is een naar beeld, hij wil liever niet kijken, maar hij kan zijn hoofd niet afwenden; het begint altijd ergens onbestendig, soms gevat in een eerste zin of een beeld, je weet niet waar je bent, maar het begin is er, je kijkt om je heen om je te oriënteren, maar niets heeft enige houvast of enige relatie, dat kan ook niet, want je weet nog niets, want je bent nog niets, niets van betekenis; je bent als een baby die net uit de schacht geworpen is, de moederschoot verlaten heeft, je zou willen huilen, maar je kunt nog net de eerste wanhoopssnik inslikken en duizelen.

Ik zou graag slechts één ding willen zijn
EEN - als het zou kunnen
Zonder beslommeringen
Onderdeel van een geheel
Met een gezamenlijk doel
Maar zonder bepaalde richting

Niet tanen, voortgang is geboden
Niet over de schouder kijken
Geschiedenis is vluchtig
Het nu bestendigt
Het ware is besloten in het kleine

En overal waar ik loop
Zie ik lege handen
Kleine bewegingen maken

Ik draag een kind de straat over
Het huilt zachtjes

 

Gaandeweg wordt de wereld zwarter om hem heen. Het sprankje hoop dat hij nog heeft, dooft langzaam, maar hij wanhoopt niet. Was dit het dan? Was dit het moment waar hij naar uitgekeken had? Het moment dat hij had gevreesd.

Hij gaat er nog maar eens verzitten, zijn handen gevouwen in zijn schoot, zijn hoofd voorovergebogen alsof hij in slaap is gedut, aandachtig luisterend naar zijn innerlijke stem. Maar er komt niets. Hij is gedachteloos. Hij denkt dat hij zou willen denken, maar niet wat hij zou willen denken. Laat de gedachten maar komen. Maar hij is beland bij een einde.

Jij

het gaat natuurlijk ergens over
mijn lippen verstijven
tong tegen binnenkant tanden
afwachtende pose op vergeelde foto
een lach, een schimp, een oog
de stemmen staken abrupt
ongewoon handige duikvlucht
buiklanding in het zacht gras
de sprietjes tussen jouw tenen
rand van je bloemige rok
rafelig mooi en luchtig
speling tussen je dijen
warme handen, zachtjes knijpen
een kir, een zucht, gelatenheid

 

Nelis doet nooit open als je aanbelt, dat moet je zelf maar uitzoeken: soms staat het raampje op een kier of hangt er een gekleurd touwtje door de brievenbus, vaak maakt hij het moeilijker, als hij eigenlijk niet gestoord wil worden en de bezoeker er veel voor over moet hebben om binnen te geraken.